Globaal bekeken
Toen in de jaren twintig van de vorige eeuw de Zuiderzeewerken een aanvang namen, probeerden ook de kerken een voet aan de grond te krijgen. Emiel Hakkenes vertelt erover in zijn boek Polderkoorts. Hoe de Zuiderzee verdween:
Commissie A van Lely’s Zuiderzeeraad had bepaald dat de staat zou meebetalen aan de geestelijke verzorging van de arbeiders. De kerkgenootschappen konden per jaar een bedragje ontvangen per arbeider van hun gezindte. De hervormden en katholieken namen de subsidie graag aan, maar de gereformeerden weigerden. Zij vonden principieel dat hun kerk zich op geen enkele manier van de staat afhankelijk mocht maken. De kerken bekeken elkaar ondertussen met argusogen. De grootste vrees was dat op het nieuwe land een van de andere gezindten de overhand zou krijgen. De katholieken vonden dat de hervormden maar boften met een man als Slotemaker de Bruïne als voorzitter van hun Zuiderzeefonds, waarvan ook nog eens de deftige baron van Voorst tot Beesd de secretaris was. De reputatie van zulke mannen was beslist van gunstige invloed op de geldwerving. De eigen katholieke stichting bestond uit zes priesters. Het waren vrome heren, maar van weinig naam en faam. Op hun beurt waren de hervormden bevreesd voor wat de katholieken van plan zouden zijn. In de pers waren berichten verschenen dat in de polders een nieuw bisdom gevestigd zou worden, om de katholieken stevig te organiseren. Verder ging er onder hervormden een hardnekkig gerucht over inmenging vanuit het Vaticaan: de paus zou ‘allang’ het geld hebben klaarliggen om de hele Wieringermeer voor de katholieken op te kopen. Zelfs Slotemaker scheen dat te geloven. De orthodoxe Gereformeerde Bond, die zich ook al afvroeg wat te denken van Eibert den Herder, bood aan om 100 duizend gulden bij de achterban in te zamelen als dat ervoor kon zorgen dat er meer hervormden naar de polder zouden trekken.
Onder een lindeboom werd kort na 25 juni 1572, toen Dordrecht was overgegaan naar de Prins, voor het eerst in het openbaar een protestantse dienst gehouden. Onder de titel ‘Heilig hout?’ schrijft Peter Dillingh hier
over in Kerk op Dordt. Hij haalt onder andere op wat dr. G.D.J. Schotel in 1841 schreef: De protestanten ‘vereenigden zich aldaar in het plegtige gebed tot God, die zulk een heerlijke en onverwachte uitkomst had geschonken, en hieven, onder het storten van tranen van vurige dankbaarheid, blijde dankliederen aan. Wie er bij die gelegenheid gesproken heeft, en hoe talrijk de bijeengevloeide schare was, vermelden de geschiedboeken niet, alleen voegen zij er bij, dat bij die gelegenheid voor de eerste maal den doop werd bediend, en dat het eerste kind Cornelis van Beveren tot doopheffer had.’
Stadsarchivaris J.L. van Dalen vermeldde in 1934: ‘Van dezen lindeboom bezat wijlen de heer A. Schmidt een stuk wortel, thans op het museum Oud-Dordrecht.’ Arie Schmidt (1826-1905), de grootvader van Annie M.G., was meer dan veertig jaar bouwkundig tekenaar bij gemeentewerken. Bij zijn dood schreef de Dordrechtsche Courant: ‘Niettegenstaande zijne drukke bezigheden blijf hij steeds zijn lust tot lezen van litteraire en historische werken bezitten, en verwierf hij zich een schat van kennis, die menig geleerde hem benijden kon. Vooral geschiedenis en oudheidkunde trokken hem aan, en dat wel in een tijd, waarin vooral de oudheidkunde nog lang niet in aller belangstelling mocht deelen.’
‘En niet alleen de geschriften, maar ook de tastbare overblijfselen uit vroeger tijden vonden in hem een oprecht liefhebber. Munten en penningen, steenen, voorwerpen van huishoudelijk gebruik van allerlei aard verzamelde hij, voor zoover zijn krachten dat toelieten. Zoo wist hij een collectie voorwerpen bijeen te brengen in een klein gebouwtje, dat hij, met recht zijn museum mocht noemen, en dat hij met genoegen, zonder trots, aan belangstellenden toonde.’
Maar waar is dat calvinistische relikwie gebleven?