Globaal bekeken
Ik kreeg een artikel onder ogen van dr. S. Gerssen (1923- 1989) over Zwingli, ‘het stiefkind onder de reformatoren’. Het verscheen in het nummer van 5 oktober 1990 van Ecclesia (blad van de Stichting Vrienden van Dr. H.F. Kohlbrugge). Het slot:
Van groot belang is ook erop te wijzen, dat Zwingli in deze tijd met aandacht de brieven van Paulus begon te bestuderen. Het is immers in de geschiedenis van kerk en christendom herhaaldelijk gebleken, dat Paulus altijd weer opnieuw dynamiet legt onder de fundamenten van een ingezonken kerk.
Het is te betreuren, dat Zwingli’s zedelijk leven in die tijd niet was zoals het behoorde. Hij verbrak de gelofte van de ongehuwde staat en had verboden seksuele omgang. Bij zijn komst naar Zürich is dat hem terecht zeer kwalijk genomen en heeft dat nogal wat opspraak veroorzaakt. Niettemin moeten wij daarbij niet vergeten, dat in die tijd de morele overtuigingen onder de dienaren van de kerk zeer laag stonden. Dat neemt niet weg, dat Calvijn wel een heel wat meer bijbelse levensstijl kende.
Zo ging Zwingli in 1519 naar Zürich, een plaats van 7000 zielen, waar het zedenbederf schandelijk was en bovendien het bijgeloof welig tierde. Daar zou Zwingli ten volle als reformator op gaan treden. Nu was het in die tijd gewoonte, dat men het preken aan de hulpprediker overliet en dat deze zich bovendien hield aan de opgegeven schriftgedeelten (het zgn. pericopenstelsel). Dat bracht een geestdodende sleur met zich mee en was niet bepaald geschikt om belangstelling voor de prediking te wekken. Wij kennen dit systeem nog in vele Lutherse kerken. Maar Zwingli legde aanstonds de verklaring af, dat hij de prediking zelf ter hand wilde nemen en dat hij zich daarbij niet aan het pericopenstelsel wenste te houden. Hij wilde beginnen bij Mattheüs 1 en zo vervolgens. Wij kennen dit systeem van doorlopende schriftverklaring ook van Calvijn en weten, dat wij daaraan zijn eminente bijbelverklaringen te danken hebben. In de reformatietijd heeft het onschatbare diensten bewezen en het volk bij de Schrift zelf teruggebracht. Ook voor onze tijd zou het alle overweging verdienen het weer in te voeren.
Ook kreeg ik van een lezer een knipsel uit de Telegraaf van 8 juni 2008 van prof. dr. B. Smalhout over de Joodse synagoge in Elburg. Een fragment:
Boven de hoofdingang van de sjoel aan de Jufferenstraat is een gevelsteen ingemetseld met een Hebreeuwse tekst. De vertaling staat eronder: ‘Laten wij opgaan in het huis des Heren in feestgedruis.’ Exact dezelfde tekst staat boven de ingang van de kleine, in 2003 gerestaureerde Dijksynagoge te Sliedrecht. Die tekst is afkomstig uit psalm 55. Maar kennelijk heeft niemand ooit bedacht wat een verschrikking achter die woorden schuilgaat. Immers, die psalm gaat over trouweloze mensen die zich als vrienden voordoen maar het niet zijn. Het gaat over kennissen, buren, collega’s, medemensen die onder bepaalde omstandigheden verraders worden. (…)
Die psalm heeft een profetische betekenis. Er staat namelijk letterlijk:
Want het is geen vijand die mij smaadt;
Dat zou ik dragen.
Het is niet mijn hater, die zich over mij verheft;
Voor hem zou ik mij verbergen.
Maar jíj bent het, een mens, mijns gelijke,
Mijn vriend en vertrouwde
Wij die samen vertrouwelijk met elkaar omgingen
En zeiden: ‘Laten wij opgaan in het huis des Heren in feestgedruis’.
Het gaat over de verraders, de zogenaamde ordentelijke burgers die collaboreerden met de massamoordenaars. De politie, de trambestuurders, de machinisten die de treinen naar Westerbork lieten rijden. De ambtenaren van het bevolkingsregister, die alle Joodse families administratief overleverden aan de SS. De buren die onderduikers hebben aangegeven, of die zich vergrepen aan Joodse eigendommen. De Joodsche Raad, die de deportatielijsten samenstelde enzovoort enzovoort… Dit gruwelijke scenario komt tot op de dag van heden voor in alle landen waar een dictatuur heerst.