Globaal bekeken
In Israël en de Kerk schreef rabbijn dr. Tisva Marx over ‘De houding van het Jodendom tegenover het christendom en christenen’. Een fragment:
Tegelijkertijd zullen Joden nooit de vele christenen vergeten die trouw waren aan hun christelijke roeping om ‘de naaste lief te hebben’ en er in tijden van gevaar soms zelfs hun leven voor gaven om Joden te beschermen en te verbergen. (…)
Ik zelf pas ervoor om in negatieve termen over alle christenen in het algemeen te spreken, als ik bedenk dat het een christelijk echtpaar was, Free genaamd, een tandarts en zijn vrouw, die met groot gevaar voor hun leven mijn ouders hun paspoorten gaven om ze te voorzien van de foto’s van mijn ouders, zodat zij in december 1942 met mijn broer en mij van het zuiden naar het noorden van Frankrijk konden reizen. •••
‘De klok van negen uur’, kopte een vertelling over de papklok in het Nieuwsblad van Huizen, geput uit Ratelarchief, september 1981 (www.historischekringhuizen.nl/ratellinkpagina.html):
Lang, lang geleden woonden in Huizen alleen maar harde werkers. De één brouwde het bier van ’s morgens vroeg tot laat in de avond. De ander kuipte vaten. Z’n vrouw weefde de dweilen en weer een ander ploegde de akkers tot hij erbij neerviel.
Zo werkten meer dan driehonderd Huizers elke dag vanaf het moment dat de eerste zonnestralen de bedstee beroerden tot aan de laatste schemering. Moe en afgemat kroop men onder de wol. Huizen had wéér z’n loon verdiend.
Maar één man bleef wakker. Kale Kobus. Hij waakte over Huizen. Hield het vee koest. Lette op wild dat de akkers begrensde. En had een speciale neus voor ’t hooi dat wel kon broeien.
Op een avond ving die neus geen broei. Geen wild. Geen kwaad volk. Het was aangenaam van geur.
Romig, zacht, warm en vol belofte. Kobus kon z’n neus niet geloven. Waar kwam dat vandaan? Niet van de heidense hutten. Niet uit de bak van de bakker. Noch uit ’t raam van de deftige Hillebrandt. Kobus spiedde en speurde. En vond een schaars verlicht venster nabij de Zeeweg. ‘Kom binnen’, riep Mie toen Kobus door het raampje snoof.
Tja, Kobus bezweek al gauw voor de krentenpap met brandewijn. En voor de deerne. Wat dacht je, Kobus rook geen wild meer. Geen vee. En helemaal geen broei. Kobus’ neus werd gevuld met bedsteedromen.
Tot die avond om negen uur de toren klonk. En Kobus wakker schrok met de blos op de kaak. Onraad! Plicht! Actie! Maar de koeien loeiden al. Het wild stroopte de akkers af. En de broei vlamde in de mijt. Slapend Huizen was allang gewekt, maar niet door Kobus…. Huizen besloot in ’t vervolg om negen uur de klok te luiden. Kobus of geen Kobus. Dan konden de Huizers even wakker worden om een bord pap te nemen en wat te snuiven uit het raam. •••
De bouw van de Oude Kerk moet al in 1380 zijn begonnen. In Wandelen door geloof. Vijf eeuwen geloofsleven in Huizen vertelt ze zelf:
‘Ik ben oud, zeer oud. Ouder, veel ouder dan één uwer. Ik heb de jaren, neen de eeuwen getrotseerd. Ik heb geslachten zien komen en geslachten zien gaan. ’k Heb ontelbare jaren neergezien op huizen en huisjes, op hutten en stulpen die reeds verdwenen zijn en waarvan niemand zich meer het bestaan weet te herinneren. En nog sta ik daar, zonder dat de tand des tijds merkbare invloed op me heeft gehad. Ik sta daar als een stoere, eerbiedwaardige klomp steen, vaak door stormen gebeukt, door hagel- en sneeuwstormen bestookt.’