Waar bent u naar op zoek?

Het geheim van de schepping

dr. A.A.A. Prosman
Door: dr. A.A.A. Prosman
07-01-2021

Evolutie blijft een graat in de keel. Gaan geloof en evolutie samen of sluiten ze elkaar uit? Volgens het boek Oer dat vorig jaar verscheen en inmiddels aan z’n tiende druk toe is, gaan ze prima samen. Het is dus een veelgelezen boek, dat ook in veel bladen werd gerecenseerd. Vreemd genoeg leidde het niet tot een brede discussie, terwijl het boek daar eigenlijk wel om vraagt. Want het wil laten zien dat orthodoxe christenen geen koudwatervrees hoeven te hebben om de evolutieleer te accepteren. Bijbel en evolutie worden probleemloos in elkaar geschoven.

Wapenveld

Toch heeft niet iedereen die graat uit z’n keel kunnen trekken. Dat blijkt uit het feit dat er toch een discussie ontstond. In het recente nummer van Wapenveld schrijft dr. H. de Leede daarover. Hij spreekt zijn waardering uit voor het boek, maar brengt ook zijn vragen naar voren. Daarop reageert dr. G. van den Brink, die een belangrijk aandeel had in het ontstaan van Oer. Ik begin met het betoog van De Leede. Van beide artikelen kan ik slechts enkele fragmenten citeren.

Ik las Oer als een boeiend en mooi spiegelverhaal, een soort Narnia-tale anno 2020, bij het bijbelverhaal, in de taal en voorstellingswereld van de mens van nu. Bedoeld om die te helpen in de voorstellingswereld anno nu (…). Gaandeweg kreeg ik vragen.

Willen de auteurs misschien toch meer en daarmee te veel? Het boek biedt, is mijn conclusie en dus vraag aan de auteurs, een herschrijving van beide scheppingsverhalen in Genesis 1 tot 4. Wat Genesis vertelt, herschrijft Oer tot een verhaal van hoe het gegaan is in die 13 miljard jaren en in die cruciale fase, ergens 10.000 jaar geleden, van de bewustwording van homo sapiens van zichzelf en van de Schepper. Het boek voegt vervolgens dit verhaal in, of plakt het vast aan het ‘grote kosmologische verhaal van de evolutie, de miljarden jaren van de oersoep, het ontstaan van het leven, van de eencelligen tot de aapachtigen, en uiteindelijk homo sapiens. (…)

De rol die de christelijke god wordt toegekend (in Oer) is daarmee in de eerste 13 miljard jaar nogal marginaal. ‘Hij roert zich pas weer als homo sapiens zich aan de oersoep heeft onttrokken’, zo lees ik in de NRC. De stijl van de NRC-recensent is ironisch. Maar zij heeft wel precies een punt, dat ook mij bezighoudt. (…)

Wij geloven niet in God de almachtige Schepper van hemel en aarde op grond van – informatie uit – Genesis 1 en 2 tot 4 met het daarin vigerende wereldbeeld. Ook niet op grond van een binnen een ander wereldbeeld herschreven versie. Ik geloof in God als de Schepper die het al omvat, die staat aan het begin en komt aan het einde, omdat mij geleerd is om op een bepaalde wijze te kijken naar de werkelijkheid als ‘vervuld van Gods goedertierenheid, waarheid, aanwezigheid, macht en barmhartigheid’. Omdat mij geleerd is dat ‘alle dingen uit Hem, door Hem en tot Hem geschapen zijn’. En die Hem is Christus.

Dat lijkt me een wezenlijk punt. Het gaat niet om een technisch verhaal hoe alles ontstaan is. Allerlei takken van wetenschap proberen daar meer zicht op te krijgen. Maar dat is niet de kern. Dat is mijns inziens ook het gemis van Oer. Hoe vlot ook geschreven, het haalt het geheim uit de schepping. Schepping is meer dan het resultaat van ontzaglijk ingewikkelde natuurkundige en biologische processen. Als we alleen die lijn uitwerken zullen we God, de Schepper, nooit ontmoeten. Het geheim van de schepping is de Zoon. Het gaat om het Woord, de Logos. Geen enkele wetenschapper kan dat geheim ontdekken en zal dus ooit kunnen zeggen wat schepping is.

Schepping en verlossing

Het is jammer dat dr. Van den Brink in zijn reactie niet ingaat op de relatie tussen Christus als de Zoon – Die het eeuwige Woord is – en de schepping. Dat lijkt me een bijbelse notie die niet zomaar buiten beschouwing kan blijven. Ten diepste is hier de vraag naar God aan de orde. De Schepper is nooit zonder de Zoon geweest. Daarmee schuiven we schepping en verlossing niet in elkaar, maar wordt wel duidelijk dat we deze niet mogen scheiden. De Zoon komt immers tot het Zijne. In de volgende passage komen de zaken waar het om gaat duidelijker uit de verf.

In Oer proberen we te laten zien dat er minstens belangrijke analogieën zijn tussen de geschiedenis van de kosmos en die van het heil. Bij een goede lezer als De Leede is, zou dat eigenlijk wel over moeten komen – en eigenlijk is dat ook wel mijn indruk.

In beide gevallen gaat het om een geschiedenis vol ‘twists and turns’, vol onverwachte bochten en bijnamislukkingen. Inderdaad: God kan tijdenlang niets van zich laten horen, naar de achtergrond verdwijnen en zelfs afwezig blijven – als het nodig is zelfs 13 miljard jaar lang – om zich dan ineens weer te melden. Voortdurend hangt het werk van de Schepper aan een zijden draad en lijkt er niets van terecht te komen. Toch is er altijd weer voortgang. Daarin zien we een belangrijke analogie met de bijbelverhalen, waarin het Woord maar al te vaak schaars is, de dagen donker zijn, God eindeloos ver weg is en de chaos oppermachtig – totdat alles ineens in een ander licht komt te staan. Zoiets vieren we dacht ik met Kerst. (…)

Ik meen zelfs dat het op deze wijze samendenken van de geschiedenis van de kosmos en die van het heil heilzaam en versterkend kan werken: zo vreemd is die kosmische geschiedenis met haar troosteloze leegte en eindeloze lichtjaren christelijk bezien ook weer niet. We kennen zo’n schijnbaar van God vergeten wereld immers maar al te goed uit de Schriften – en soms ook uit ons eigen leven. Maar vanuit diezelfde Schriften weten we dat schijn bedriegt: de werkelijkheid ís uiteindelijk niet van God vergeten. De lange lichtjaren, donkere materie en kwantumfluctuaties zijn niet zonder zin.

In het bovenstaande citaat probeert Van den Brink God en heil samen te denken. De troosteloosheid en de verlatenheid van de dertien miljard jaar worden als een analogie gezien van het zwijgen van God dat we uit de Schriften kennen. Je zou het zwijgen van God gedurende de dertien miljard jaar bijna als een analogie kunnen zien van de Godverlatenheid aan het kruis. Ik weet niet of Van den Brink die stap ook zou willen zetten. Maar kunnen de geschiedenis van de kosmos en die van het heil zo samen gedacht worden? Dan wordt de schepping het omgekeerde van wat de kerk altijd gezegd heeft, namelijk dat schepping juist Gods bemoeienis met deze wereld is. Gods bemoeienis met deze wereld wordt in het verhaal van Oer Gods afwezigheid. Het lijkt me bijbels gesproken onmogelijk dat God dertien miljard jaar de schepping autonoom zijn gang heeft laten gaan en dat Hij tienduizend jaar lang niet naar de mens heeft omgekeken – de oermens was er trouwens nog veel eerder. Het idee dat God de mensheid eindeloos heeft laten ronddolen in een van God verlaten wereld, lijkt me niet alleen erg speculatief maar ook bedreigend voor ons Godsbeeld. De kern van Genesis 1-3, maar ook van Johannes 1, ligt toch in het feit dat de mens nooit zonder God geweest is, ondanks de breuk die er gekomen is. God blijft omzien naar de mens en naar de volken. Inderdaad: God kan tijdenlang niets van zich laten horen, maar het ene zwijgen is het andere niet. Na de breuk met God in Genesis 3 kan God zwijgen – zwijgen in Zijn toorn – maar Hij is niet afwezig.

dr. A.A.A. Prosman
dr. A.A.A. Prosman