Het middelpunt van de aarde
In het vorige artikel bogen we ons over de vraag hoe we op theologisch vlak recht kunnen doen aan de Joodse wortels van het christelijk geloof. Nu is de exegese van Romeinen 9-11 aan de beurt. Wat betekent het dat heel Israël zalig zal worden?
In Romeinen 1-8 heeft Paulus de theologie uiteengezet: de rechtvaardige zal uit het geloof leven, niemand is te verontschuldigen. Tot ons allen is het Evangelie gekomen, tot Jood en heiden; ook bij Abraham ging het door het geloof. Dan volgt die bekende drieslag van Romeinen 6, 7 en 8. Romeinen 6 gaat over de les: gestorven aan de zonde. Romeinen 7 handelt over het leven: voortdurende strijd tegen de zonde en Romeinen 8 gaat over de kracht van de Heilige Geest.
Op grond van Gods verkiezing
Dan komt Romeinen 9. Bij zoveel goedheid en genade vraagt Paulus zich af hoe het toch met Israël zit. Hij is bedroefd over Israëls ongeloof. En lees voor Israël ook echt Israël, natuurlijk gaat het hier niet over de kerk. Hij stelt de vraag of God Zijn beloften aan Israël nog wel vervult. In dat kader komt de vrijmacht van Gods verkiezing ter sprake (de pottenbakker heeft de macht over het leem, en Hij raapt het ook steeds weer op als het valt). Paulus citeert Jesaja 65: ‘Ik ben gevonden door hen die naar Mij niet zochten. (…) Heel de dag heb Ik Mijn handen uitgebreid naar een ongehoorzaam en een tegensprekend volk.’
Zo concludeert hij in Romeinen 11: ‘Heeft God Zijn volk verstoten (heeft het afgedaan)? Volstrekt niet!’ Hij staaft dat met wat God tegen Elia zei: ‘Er zijn nog zevenduizend mannen die de knie niet voor Baäl gebogen hebben. Zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd nog een overblijfsel.’ God kijkt naar Israël om op grond van Zijn verkiezing, van Zijn genade. Daar gaat het om. Uitleggers onderstrepen dat. ‘Kleineer God niet’, schrijft ds. C. den Boer, ‘God gaat op heel speciale wijze met Israël verder. Met een rest. Daar spraken de profeten over. Jesaja moest zijn kind Schear Jaschub noemen (= een rest wordt behouden). En daarmee gaat God door tot op de laatste dag. Die rest wordt niet behouden buiten het geloof in de Messias om (de Messiasbelijdende Joden zijn de rest).’
Oprapen
‘Zij zijn gevallen’, zegt Paulus. Israël dus. Daarmee komen de heidenen in beeld. Israëls verharding is intermezzo, tussenspel, zelfs een middel in Gods hand om heidenen te bereiken. Hun verwerping, dat is de andere zijde van de verkiezing, betekent verzoening voor de wereld. We kennen allemaal die woorden (ontzettend moeilijk om er na de Holocaust gestalte aan te geven): ‘De heidenen zijn geroepen om Israël tot jaloersheid te verwekken.’ Dan gebruikt Paulus het beeld van een olijfboom. De wortel, Gods verkiezing, is goed. Er zijn echter ook takken afgerukt (verwerping), die liggen op de grond: dat zijn zij uit Israël die aan Christus voorbij zijn gegaan. Zij zijn afgerukt opdat heidense takken, van een andere boom, door het geloof alleen, worden ingeënt.
Maar God kan ook weer die afgehouwen takken van Israël oprapen. Romeinen11:24: ‘Want als u afgehouwen bent uit de olijfboom die van nature wild was en tegen de natuur in op de tamme olijfboom bent geënt, hoeveel te meer zullen zij die natuurlijke takken zijn, geënt worden op hun eigen olijfboom.’ Zeker, Paulus ziet onder ogen dat de verharding over het volk ligt (de volheid van de heidenen moet worden bereikt), maar Israël zal ook zalig worden. Door de Verlosser uit Sion.
Het lijkt er nog wel niet op, want wat het Evangelie betreft zijn ze vijanden, maar vanuit Gods verkiezing gezien zijn zij de geliefden, beminden, vanwege de vaderen (Abraham, Izak en Jakob). Al lijkt het dan niet mogelijk, al lijkt hun ongehoorzaamheid dan te winnen, Gods ontferming (en zo moeten we ook altijd over de verkiezing spreken) wint het. Hij laat nooit los waar Zijn hand, als de grote Pottenbakker, aan begonnen is. Het was Zijn volk en het is Zijn volk. Hij kan hen gewoon niet vergeten. Jesaja 49: ‘En zie, Ik heb u in beide handpalmen gegraveerd!’ Tim Keller schrijft: ‘Als God de heidenen al kon redden, die zonder voorrechten geboren zijn, hoeveel te meer dan Israël.’
Volheid
Dan die bekende woorden uit vers 26: ‘En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschreven staat: de Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.’ Heel Israël, dat zijn de Joden in het algemeen. Als volk (etnisch), daarmee staan ze tegenover de heidenen. Paulus zegt dus dat Israël op een bepaald moment redding vindt door Jezus Christus. Heel Israël, dat kunnen niet alle Joden zijn door de eeuwen heen (er is heel wat afval van God onder Israël geweest), maar duidt waarschijnlijk op een grote groep onder het volk die zich, op weg naar het einde, bekeert tot de Heere. Het kan om een opwekking gaan vlak voordat Jezus terugkomt, maar het kan ook om gestage groei gaan, totdat het moment bereikt is, waarop de meeste Joden zijn gaan geloven. ‘Reken er maar op dat God Zijn volk weer op zijn eigen stam gaat enten’, zo zegt ds. Den Boer. Nu is er nog verharding, totdat… Er komt dus een keerpunt.
Wat ook belangrijk is om te zien, is dit: ‘Heel Israël’ is een uitdrukking die parallel loopt met ‘de volheid van de heidenen’. Het gaat dus om de volle oogst: zoals die er van de heidenen is, is die er ook van Israël. Er komt een geestelijke vernieuwing die geheel Israël (als volk) zal raken. Dan zal Israël weer het middelpunt van deze aarde zijn.
Door het geloof in Jezus Christus
Er is nog iets wat we niet over het hoofd moeten zien. Paulus zegt niet: ‘en dan’. Maar: ‘alzo’. Op die manier dus. Net als de heidentakken die ingeënt worden. Op die wijze dus. Op de manier van de genade. We lezen er ook in dat er voor Israël geen andere mogelijkheid tot redding zal zijn als voor de andere volken. Deze manier: die van het geloof in Jezus Christus; zo zal ook Israël zalig worden! Israël is geen proeftuin, maar het stamvolk, waarbij de heidenchristenen door het geloof in Christus worden ingevoegd. Zo worden ze tot één volk (Ef.2). Of met de woorden van Johannes (van Jezus Zelf; Joh.10:16): ‘En het zal worden één kudde en één Herder!’ Geheel Israël, dat is de volle oogst.
De Verlosser komt úít Sion en vóór Sion (totaliteit van Israël). Het is geen geestelijk Israël dus. Paulus spreekt nergens over een geestelijk Israël. Voor Israël is de Verlosser. Wie is die Bevrijder? Jesaja wijst ons de weg (Jes.60): ‘Word verlicht, Uw Licht komt!’ En via Simeon – met het Licht in Zijn armen, zó groot en zó schoon, Die de volken beschijnt, Die het heidendom verlicht, en Die Israël verhoogt – zien we Wie die Verlosser en Bevrijder is: dat Licht, dat is de Christus.
Onnaspeurlijk
Het is maar een aanzet. Verklaringen schieten tekort. Wie zal dit wonder van Gods verkiezing en genade kunnen doorgronden? Ik ben in Israël, door het werkelijke Israël (de gehoorzame Zoon), ingelijfd, erbij geteld, ik mag ook de naam van Sions kinderen dragen. Met Paulus blijft de verwondering over (Rom.11: 33,36): ‘O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen! Alleen uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid, tot in eeuwigheid.’