Het tegoed voor Israël
Wat is de plaats van het huidige Joodse volk in het verstaan en prediken van het Oude Testament? Vaak wordt gedacht dat profetieën al tot vervulling zijn gekomen. Of is er nog een ‘tegoed’ voor Israël in de beloften van de profeten, en zo ja, hoe ziet dit er dan uit?
Prof. dr. A.A. van Ruler zei ooit al: ‘Het Oude Testament is de eigenlijke Bijbel, het Nieuwe Testament is niet meer dan een lijstje met vreemde woorden ter nadere verklaring achterin.’ Echter, het woord ‘tegoed’ is van Miskotte. Als hij het heeft over het ‘tegoed’, raakt dat niet direct de beloften voor Israël, maar het concrete aardse leven, zoals: aard van het huwelijk, opkomen voor armen, inrichting van de samenleving en dergelijke.
Vervuld of niet?
Hoe zit het met het tegoed voor Israël? Wordt het Oude Testament in exegese en prediking niet vaak gezien als een verklarend lijstje bij het Nieuwe Testament? Heeft Israël als volk nog betekenis? En de beloften aan hen gedaan, gelden die nog?
Ik denk dat er een nog belangrijker vraag aan voorafgaat: Hoe zien we de God van Israël? Als we zeggen dat Israël er niet meer toe doet, wat zeggen we dan over God? Is God dan onbetrouwbaar (hoor ik Paulus zich afvragen)? ‘Volstrekt niet’, zegt hij. ‘God kan Zijn volk niet verstoten!’ Wat God beloofd heeft (toen Hij Abraham uitkoos), zal Hij doen: een groot volk maken en in u alle geslachten van de aardbodem zegenen (Gen.12). Dit is een machtige belofte. En zo zijn er nog veel meer.
Al die profetieën… Hoe zit het met het vrederijk in Jesaja 11, is dat een allegorie of een aardse gestalte? Hoe zit het met de eschatologische maaltijd in Jesaja 25, de gerijpte wijnen op de berg Sion – is dat beeldtaal voor het nieuwe Jeruzalem of kunnen we ook denken aan een aardse vervulling? Hoe zit het met de belofte dat zwaarden worden omgesmeed tot ploegscharen (Jes.2) en speren tot snoeimessen? Komt er vrede in de toekomst? Ik denk het, want was die vrede er na de terugkeer uit Babel? En hoe moeten we Ezechiël 37 lezen, met dat dal vol dorre doodsbeenderen? Is die tekst met Pinksteren vervuld, leven door de Geest? Maar waarom gaat het in Ezechiël 37 dan over twee houtjes (noordrijk en zuidrijk) die bij elkaar worden gebracht, en om de opwekking van Israël? Waar is het vervuld? Hoe kan het toch dat veelal gedacht is dat die profetieën met de Babylonische ballingschap of kort daarna, of in elk geval met de komst van Christus, tot hun einde zijn gekomen?
Hermeneutische sleutel
Ons exegetiseren is natuurlijk erg bepaald door de Reformatie, die veel terugwees naar de kerkvaders, vooral de traditie van de Alexandrijnen. Hiervan was Augustinus (met zijn viervoudige Schriftzin), maar misschien nog wel meer Origenes (allegorese) een prototype. Het Oude Testament is daarom veelal niet letterlijk gelezen en uitgelegd. Er zijn verschillende theologen die dit als een vroege vervangingstheologie zien.
De weg van de typologie lijkt vruchtbaarder. Deze laat zien dat het Oude Testament vol is van Christus. Toch moet ook daarvan gezegd worden dat het menselijk bestaan in zijn concrete vreugden en vragen, zoals het ons in het Oude Testament getekend wordt, vaak verdwijnt achter het volbrachte werk van Christus. Voor het fysieke Israël is/was er slechts een rol als toeleverancier van de christelijke Jezus. De allegorese is dus verdacht, ook bij typologie zijn vragen te stellen, maar hoe moet het dan wel? Welke hermeneutische sleutel is dan verantwoord?
Gelaagde vervulling
Prof. dr. M.J. Paul stelt in zijn publicatie Het nieuwe verbond (in 2013 uitgegeven door de Willem de Zwijgerstichting) een uitleg voor die niet alleen geestelijk inzet, maar ook concreet en aards. Hij duidt profetieën als woorden die gelaagd zijn. Veel mensen denken dat vervulling betekent dat er een streep doorheen is gezet, dat die woorden buiten werking zijn gezet, dat ze zijn vervallen of zelfs zijn vervangen. De bijbelse betekenis van vervulling is echter niet opheffing of afschaffing, maar veel meer: Gods Woord is vol geworden, volwassen, volledig van kracht.
In Jezus heeft het Oude Testament zijn doel bereikt. Christus als telos (Rom.10:4) van de Wet. Daar is ‘einde’ (SV) niet de beste vertaling. Het gaat om het doel. Als het gaat over het tegoed van de profetieën is het van belang om het begrip vervulling juist te zien. Vervulling hoeft niet eenmalig plaats te vinden. Er is sprake van gelaagdheid van de profetieën: het kan zowel met de ballingschap tot vervulling gekomen zijn, maar evengoed ook weer op een later moment.
Verinnerlijking
Ik denk dat er in die zin dus nog echt een tegoed is van de profetieën. De profeet Jeremia heeft het over het nieuwe verbond (Jer.31). Dat is een sleuteltekst in dezen. Dat het ‘nieuw’ genoemd wordt, wil zeggen dat God de zonden van Israël vergeeft en Zijn wetten in de harten van de Israëlieten schrijft, zodat zij allen de Heere persoonlijk zullen kennen. Het verschil tussen het mozaïsche en het nieuwe verbond zit vooral in de verinnerlijking van de wet. Het verbond met Abraham is niet vervangen, dat blijft nog steeds gelden. Het nieuwe zit hem in het feit dat de volken erin mogen delen.
De kerk is dus nooit los te denken van Israël. Paulus betoogt in Galaten 3:29: ‘En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.’ Daarom is er ook nog een tegoed voor de profetieën. De algehele vernieuwing en toewijding aan God zijn nog niet verwerkelijkt, ook niet met of na Pinksteren. ‘Wie meent dat deze zaken in de hemelse heerlijkheid tot vervulling zullen komen, heeft een probleem met de grote aandacht voor het land en voor Jeruzalem in de profetieën’, zo zegt Paul in genoemde publicatie.
‘Het is onweerlegbaar duidelijk,’ heeft prof. C. Graafland gezegd in een lezing die hij hield voor de Gereformeerde Bond in 1974 te Nijkerk, ‘dat de heilsbelofte van de toekomst ook tot inhoud heeft dat het verdreven Israël terug zal keren tot zijn eigen land en zal wonen op zijn eigen grond. We denken aan wat er staat in Jeremia 23:7-8 en aan vele andere plaatsen.
Ik meen dat wij mogen zeggen dat de beloften door God aan Israël gedaan in de komst van Christus in het vlees wel hun hoofdzakelijke, maar niet hun volledige vervulling hebben gekregen. Het centrale is in Christus vervuld: de schuld is verzoend en de verbroken relatie is hersteld en God woont onder Zijn volk door Zijn Geest. Maar als het gaat om de volledigheid, om de omvang, de totaliteit, dan blijft er nog een oudtestamentisch tegoed over voor de toekomst.’
Samenvattend kan worden gezegd: Wie meent dat de beloften voor de kerk (de gelovigen uit de Joden en heidenen) gerealiseerd worden, die moet zich hoe dan ook wenden tot een geestelijke (allegorische) uitleg. Wie menen dat de beloften niet op de kerk van toepassing zijn, dat ze alleen betrekking hebben op een toekomstig bekeerd Israël (dispensationalistische benadering), dwingen zich tot een aardsgerichte uitleg en moeten dan concluderen dat God Zijn heilswerk onderbroken heeft. De waarheid ligt denk ik in het midden: de beloften hebben betekenis voor Israël (allereerst) en de kerk (ingelijfd). De Heere is nu al bezig met het vervullen van Zijn beloften, in de toekomst zal het nog rijker verwerkelijkt worden.
Isaac da Costa over vervulling
Isaac da Costa (1798-1860) is een Messiasbelijdende Jood. Daarom moeten we goed naar hem luisteren. Hij zegt: ‘Voorts moeten al de beloften die God gegeven heeft ten opzichte van David en zijn koninkrijk, nog vervuld worden. Nu mogen de volken Davids troon en kroon vergeten, als in het stof versmeten, en er zich niet meer over bekommeren, doch wij, Joden, kunnen dit nooit. Wij kunnen niet ophouden de oprichting van de vervallen hut van David te verwachten (Amos 9:11). De volken hebben ons uitgekleed en ons alles ontnomen, maar de belofte van God kunnen zij ons niet ontnemen.’