Het verlamt me
Deze bijdrage is meer een hartenkreet dan een doorwrocht stuk waarbij elk woord gewogen is. Waarom een hartenkreet? Vanwege het gevoel van machteloosheid, vanwege de emotie die me overvalt als ik naar het kerkelijk leven kijk. Ik mis daarin leven, spirit, vastberadenheid.
Ons leven met God sterft deeltje voor deeltje af
Ik houd het maar bij mezelf. Als zondagsscholenbond hebben we leren centraal gesteld. Het leren van een psalm, het leren van een tekst. Dat doen we niet, omdat we kinderen iets in het hoofd willen stampen. Dat doen we om aan hen woorden mee te geven die in hun hoofd (en hopelijk hart) gebeiteld staan.
Het gaat dan om woorden die ik als kind leerde, zoals Psalm 25 en die ik later in mijn leven overnam. Door Gods Geest waren het toen geen ‘woorden van David meer’. Toen was ik het zelf die bad: ‘Heer’, ai maak mij Uwe wegen, door Uw woord en Geest bekend.’
Die woorden waren mijn woorden geworden. Ik leerde ze nazeggen. Ik vond er troost in. Ze waren bij mij – dichtbij – en ze brachten me bij God. Ze waren gegrift in mijn geheugen. Gelukkig!
Urgentieverlies
Maar als we het over ‘leren’ hebben, zijn de reacties gemengd en vaak negatief. Uiteenlopend van ‘onnodig, niet meer van deze tijd’ tot ‘hersenspoeling en indoctrinatie’. Ouders en helaas vaak ook kerkenraden lopen er niet warm voor. ‘De zondagen zijn al zo druk, ze moeten al zo veel’, wordt er dan gezegd.
Wat betekent dit nu? Is het slechts de tijd die nu eenmaal verandering meebrengt? Of steekt het dieper? Zijn we het gevoel van urgentie misschien kwijtgeraakt dat dit voor onze kinderen woorden van leven zijn, dat het leren kennen van de Heere Jezus en Zijn werk van (eeuwig) levensbelang is?
En betekent urgentieverlies ook vaak niet motivatieverlies? Ik vrees dat de afgelopen periode ons daarin geen goed doet. We konden een poosje niet naar de kerk, club of zondagsschool. En zijn we daar ook niet aan gewend geraakt?
Eerst voelde het een beetje als vakantie, maar toen werd het gewoon. Gewoon op zondag thuis naar een dienst luisteren (en/of kijken). Gewoon dat er geen club is. Gewoon ook dat we niet het versje opzeggen, ons kind niet die tekst laten leren.
En samen met het ontbreken van urgentie vinden we dat allemaal niet zo erg…
Verlammend
Het verlamt me als ik daaraan denk, want ik kan dat leven er niet in blazen. Niet bij anderen, zelfs niet bij mezelf. Als ik niet oppas, raak ik zelf ook dat gevoel van urgentie kwijt. Zo sluw is de duivel.
Ik vrees dat de erosie van ons leven met God niet gepaard gaat met een storm, eerder is het een langzaam afstervingsproces van binnenuit. Deeltje voor deeltje sterft af, terwijl het aan de buitenkant nog wel wat lijkt. Maar er is geen leven in.
Het verlamt me als ik eraan denk. Het verlamt me… Soms moet je stoppen, na zulke woorden. In ieder geval hoop ik dat ze ons tot bezinning brengen, dat we ons eigen hart ernaast leggen. Ik hoop dat we onszelf eerlijk afvragen of we nu echt de kerkdiensten missen. Was het leven er al niet eerder uit…?
Genade
Het brengt mij op de plek van de dichter van Psalm 123. ‘Tot U hef ik mijn ogen op’, zegt hij. ‘Onze ogen zijn op de Heere, onze God, totdat Hij ons genadig zij.’ Daar moeten we het van hebben, van die genade. Genade is volstrekt onlogisch. Er is geen formule voor genade. Het is niet dat als ik dit doe, God dan dat doet. Nee, de dichter roept naar Gods hart. Hij bidt om Gods ontferming.
Als we op God zien, is er hoop. Als we op God zien, komt opnieuw de urgentie. Als ik op God zie, weet ik dat ik zondig ben tot op het bot. Als ik op God zie, weet ik dat ik het helemaal van genade moet hebben. Als ik op het kruis zie, weet ik dat er genade is.
Nee, ik kan geen nieuw leven in mijn hart blazen of in de gemeente, in de kerk. Maar de Heere God maakt door Zijn Geest van dood levend. We zien op Hem, zoals een knecht ziet op de hand van zijn heer. Totdat… Hij ook ons genadig zij.