Het begrip van de gekruisigde Christus dat bepalend was voor het pastoraat van de apostel Paulus in Korinthe (1 Kor.2:2), was op dezelfde wijze bepalend voor de regelingen die hij trof voor het gemeenteleven. Geen hoog spirituele voorschriften voor volmaakte hoog-geestelijke mensen, maar realistische.
Het waren voorschriften om mensen met allerlei deugden en ondeugden, gaven en beperkingen in wederzijds dienstbetoon en liefde te laten samenleven.
Naast de synagoge
De christelijke gemeente van Korinthe ontstond vanuit en nabij de synagoge. Toen het Evangelie dat Paulus verkondigde in de synagoge op weerstand stuitte, kreeg hij ruimte in het ernaast gelegen huis van de proseliet (Titus) Justus (Hand.18:7). Twee Joden met een leidende positie in de Joodse gemeenschap gingen mee: Crispus, de eerste gelovige in Korinthe, en later ook Sosthenes (Hand.18:8,17; 1 Kor.1:1,14). De continuïteit tussen de eredienst in de synagoge en de ecclesia was vanwege deze persoonlijke en topografische nabijheid waarschijnlijk groter dan de geestelijke afstand tussen beide (die vooral Paulus heeft benadrukt) doet vermoeden. In de christelijke gemeente werd gezongen en onderwezen, er was profetie en tongentaal en er werd gediscussieerd om tot het juiste begrip te komen. De apostel gebruikt zijn apostolisch gezag om te vermanen tot orde, waardigheid en wederzijdse stichting (1 Kor.14). Hij is er beducht voor dat de vrouwen zich mengen in de discussies en daarbij misschien hun echtgenoten publiekelijk afvallen of overtroeven. Vandaar de raad dat zij beter thuis met hun mannen overleg kunnen plegen (1 Kor.14:34-36).
Deel van groter geheel
In de aanhef van de brief aan de Korinthiërs benadrukt Paulus de apostoliciteit en katholiciteit van de christelijke kerk. Hij verwijst naar zichzelf als een geroepen apostel van Jezus Christus, door de wil van God, en naar de lokale gemeente van God, als verbonden met allen die de Naam van de Heere Jezus Christus aanroepen, en die daardoor onder Zijn gezag staan (1 Kor.1:1,2). De laatste vraag die de Korinthiërs hadden geformuleerd in hun correspondentie met de apostel, betreft een collecte voor de zusterkerk in Jeruzalem (1 Kor.7:1; 16:1-4). De vraag bevestigt dat de gemeente van Korinthe zich ervan bewust was deel uit te maken van een groter geheel.