Icoon van Joods Verzet
De enige keer in mijn leven dat ik een Joodse bruiloft van het begin tot het einde mocht meemaken, informeerde Adje Cohen mij over het Joodse huwelijk, de choepa. Toen de bruidegom langskwam, zei hij bijvoorbeeld: ‘Hij draagt zijn doodshemd al.’ Onder zijn trouwkleed droeg hij het rouwkleed.
Over het leven van Arthur Julius Cohen (1910- 2000), ofwel Adje of Uri Cohen, heeft drs. Jaap Sanders, lange tijd de rechterhand van Cohen, een biografie geschreven. Het bewogen leven van een veelzijdig mens komt langs, die ‘door roeien en ruiten’ ging voor de goede zaak van zijn volksgenoten.
Ondergedoken
Cohen verhuisde in 1933 van Hamburg naar Rotterdam. Na de Duitse inval ging hij in verzet tegen de bezetter. In die tijd spande hij samen met de communistische verzetsgroep van Gerben Wagenaar. Als een van de bizarre sabotageactiviteiten tekent Sanders het verhaal op van een bakker in Rotterdam, bij wie een dochtertje van Cohen was ondergebracht. Deze vervaardigde bonbons in blauwe en rode wikkels. Die met de blauwe waren geïnfecteerd met het dodelijke cyaankali. Een verzetsvrouw in Amsterdam (Truus Oversteegen) legde het aan met een hoge Duitse officier. Tijdens ‘enige koketterieën’ – kuis onder woorden gebracht – nam ze een bonbon met het rode papiertje en bood de officier een blauwe aan, met als gevolg dat hij dood neerviel.
Adje weigert in die tijd de Jodenster te dragen. Als op zeker moment de grond te heet onder zijn voeten wordt, duikt hij met zijn vrouw onder bij een gereformeerd gezin. Daar wordt aan tafel uit de Statenvertaling gelezen, na de komst van de Cohens nog uitsluitend uit het Oude Testament. Hij maakt de heftige discussies mee over de Vrijmaking van Klaas Schilder (1944). Cohen raakt derhalve wegwijs in de christelijke wereld, hetgeen hem later van pas komt. De vrouw des huizes zong op haar sterfbed: ‘God is een toevlucht voor de Zijnen…’
Intussen slaat ook het grote leed toe. Een pasgeboren baby, ondergebracht bij een ander onderduikgezin, overlijdt plotseling. Op 15 oktober 1942 worden in Rotterdam 1500 Joden van hun bed gelicht en in een loods bijeengebracht en daar geslagen en geschopt. De ouders van Cohen behoren tot de slachtoffers. Ze worden via Westerbork gedeporteerd naar Sobibor en daar vermoord. Zijn schoonouders komen om in kamp Vught en Auschwitz.
Schuldgevoel na de oorlog
Na de oorlog wordt Cohen ’s nachts geplaagd door nachtmerries, overdag door een schuldgevoel, omdat hij zijn (schoon)ouders niet heeft kunnen redden. Dan laat hij zich verder inspireren door een van de Spreuken der Vaderen: ‘Waar het aan mannen ontbreekt, probeer daar een man te zijn.’ Psalm 19 biedt hem therapie: ‘De Thora van God de Heer is volkomen. Zij geeft de ziel rust. (…) Zij verblijdt het hart, maakt gezond en doet de ogen oplichten.’ In 1951 komt hij in New York in contact met rabbijn Menachem Mendel Schneerson, de (zevende) Lubavitcher Rebbe (leider van de chassidische Chabad-beweging). Hij is onder de indruk van diens ‘onbeschrijfelijke wijsheid’ en weet in hem voortaan zijn raadsman. Als Adje hem in 1977 na een hartaanval bezoekt, voegt deze hem tot zijn verwondering toe: ‘U bent een cohen, daarvoor sta ik op.’ Na diens dood (1994) neemt hij overigens wel afstand van ‘zeer omstreden opvattingen’ rondom zijn persoon.
Cheider
Cohen heeft naam gemaakt met zijn inzet voor Joodse kinderen. Al in 1944 richt hij de Stichting Joodse Jeugdzorg op. Hiermee wil hij na de oorlog de sterk uitgedunde Joodse gemeenschap versterken met weeskinderen uit de kampen in het buitenland. In 1969 verhuist hij naar Amsterdam, waar hij het religieuze peil van Nederlands grootste Joodse gemeenschap ‘bedroevend laag’ vindt. Als in 1971 ds. R.G.H. Boiten een Arabische school sticht op de Wallen, een school met ‘een moslimkarakter’, denkt hij: wat Boiten kan, kan ik ook. Hij ontruimde in Tisjri 5735 (oktober 1974) twee kamers in zijn vierkamerflat, haalde uit Londen een Joodse leermeester en vroeg een aantal Amsterdamse families hun kinderen te sturen. Zo ging met vijf kleuters het Cheider (betekent: kamer) van start.
De stichting van deze Joodse school mag wel het levenswerk van Adje Cohen heten. Het is allemaal niet zonder slag of stoot gegaan. Het Nieuw Israëlitisch Weekblad wordt al spoedig de spreekbuis van ‘verontrust Joods Amsterdam’. Het bestuur van de Joodse Gemeente Amsterdam (NIHS) oefent druk uit op de Amsterdamse rabbijnen om hun kinderen niet naar het Cheider te sturen. Cohen krijgt de sabbatsgroet (Gut sjabbes) niet meer en wordt niet meer als cohen (priester) bij het lezen van de Thora opgeroepen.
De school krijgt wel support van dagblad Trouw, waardoor Adje in contact komt met Johan van Hulst, lid van de Eerste Kamer voor de Christelijk-Historische Unie, die in de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam zeshonderd Joodse kinderen had gered. Hij schrijft hem: ‘Ik beschouw u als een manend geweten voor de joodse gemeenschap.’
In 1976 lukt het Van Hulst het schooltje erkend te krijgen. Maar als het om subsidie gaat, houdt het bestuur van de Joodse gemeente aan de gemeente Amsterdam voor dat er al een Joodse kleuterschool is. Er komt dus geen subsidie. Als Cohen dan een brief schrijft aan Tweede Kamerlid Gerard van Leijenhorst (ook CHU), lukt het deze subsidie te bewerken.
Steun
De school heeft de jaren door ook financiële steun gekregen van de Stichting Vrienden van het Cheider. De biograaf citeert wat voorzitter dr. M. van Campen bij de oprichting zei: ‘Wij hebben een ereschuld van de Nederlandse samenleving (…) en een bijbelse motivatie om naast onze Joodse medeburgers te gaan staan.’ Dan herinnert hij aan een gebeurtenis in adventstijd in de Woerdense pastorie van ds. Van Campen, die ik noteerde in mijn verhaal over Adje Cohen in Ze hadden wat te zeggen. Vijfentwintig miniaturen over reisgenoten:
‘Ik stelde voor de bijeenkomst af te sluiten met het lezen van Micha 5: ‘Gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda, uit u zal Mij voortkomen, Die een heerser zal zijn in Israël.’ ( … ) Later op de dag belde ik Cohen met de vraag hoe hij dit gevonden had. ‘Prachtig toch?’ was zijn reactie. ‘En dat nog wel uit jullie mooie Statenvertaling.’ Hij begreep waarom we dit gedeelte hadden gelezen.
‘Voor jullie is het advent, jullie leven toe naar kerst.’ En voor Joden dan? ‘De tijd is zwanger van de komst van de Messias.’ Daarmee was de vraag bij het lezen van de profeten: ‘Van wie zegt de profeet dit?’ opnieuw van weerskanten van de kloof benaderd. Maar op een zodanige wijze dat het gesprek over de Messias en de messiaanse tijd openlag.’
Cohen wist zich van allerlei kanten van financiële steun te verzekeren voor zijn school. Maar zodra hij bekeringsmotieven vermoedde, haalde hij de brug op, soms met scherpe bewoordingen. De vraag of de Joodse school geld mocht ontvangen van christelijke zijde leefde overigens aan twee kanten.
Indrukwekkend
Veel laat ik onbenoemd uit dit boeiende boek. Ik stip nog slechts zijn inspanningen aan met ‘Arke Noach’ om Joden uit het radioactief besmette gebied van Tsjernobyl te evacueren (3000 kinderen!) en zijn hulp aan Joden die via Pakistan het antisemitische regime in Iran ontvluchtten.
Adje Cohen groeide uit tot een icoon van Joods verzet in de Tweede Wereldoorlog en een onvermoeibaar strijder voor zijn orthodox-Joodse idealen. Bij het televisieprogramma ‘Het Elfde Uur’ van Andries Knevel zei hij ooit: ‘Wij zijn eigenlijk de oudste adel van de wereld.’ Die adeldom verplichtte hem. Maar hem niet alleen.