Is Psalm 40 een Messiaanse psalm? De hoofdletters in vers 8 en 9 (HSV) wijzen inderdaad in die richting. Ze zijn een hint van de vertalers: we moeten hier aan Christus denken. Deze kijk op Psalm 40 is helemaal in lijn met Luther, die de psalm leest en uitlegt als een gebed van Christus.
Belangrijker nog: deze uitleg klopt toch met wat de Bijbel zelf zegt? Want volgens de schrijver van Hebreeën 10 gaat het in deze verzen om woorden van Christus Zelf. Toch is Calvijn al kritisch. De apostel ‘schijnt deze plaats [Psalm 40 vers 7-9] te verdraaien’, schrijft hij. De apostel laat die verzen ‘alleen op Christus slaan’, terwijl ze over ‘alle uitverkorenen’ gaan; hij houdt vol dat de offers zijn afgeschaft, maar dat is niet wat David zegt, aldus Calvijn. Calvijn wil recht doen aan de psalm als een psalm van David. Hij wil langer luisteren en waakt ervoor al te snel de lijnen door te trekken. Want dan raakt zomaar zoek wat de eerste boodschap van deze bijbelverzen is.
Eigen verband
We doen recht aan het Oude Testament wanneer we zijn teksten eerst lezen in hun eigen verband. Dan hebben we in Psalm 40 te maken met een lied van lang geleden. We zouden het een adventslied kunnen noemen. Want let op het begin en het slot ervan. David heeft het over wachten en verwachten, wachten op God. En is dat niet advent? We wachten op God. En niet tevergeefs, zo blijkt uit het vervolg van de psalm.
Het eerste deel ervan (vs.2-12) is een danklied, een indrukwekkend ‘Ere zij God’. David geeft hoog op van zijn God. Hij bezingt Gods daden van hulp en bevrijding in zijn eigen leven (vs.2-4). Ze doen hem denken aan Gods glorierijke wonderen van langer geleden. Het zijn er ontelbaar veel (vs.6). David zal gedacht hebben aan de uittocht uit Egypte en de doortocht door de Zee.
De verzen 10 tot en met 12 zijn het hoogtepunt van dit danklied. Want nu hij stilstaat bij de grote daden van God, ziet David heel scherp Wie de God is in Wie hij mag geloven. Gods machtige daden getuigen van Zijn gerechtigheid, goedertierenheid en trouw. De psalm wordt hier verkondiging: we wachten niet vergeefs op Hem. Want Hij! Vervolgens gaat in de daaropvolgende verzen het danklied over in een indringend gebed om hulp, het tweede deel van de psalm (vs.13-18).
Offers
Opmerkelijk nu is dat David halverwege dat danklied over offers begint (vs.7). Hij noemt het slachtoffer en het brandoffer, het graanoffer en het zondoffer. We moeten dit verstaan in nauwe samenhang met de voorgaande verzen waarin David Gods grote daden bezingt. Zijn woorden over de offers getuigen van een sterk verlangen. Wat zal hij Hem geven Die hem genadig is geweest en goed? Een offer, misschien wel vier? David echter heeft een ontdekking gedaan. Hij wijst daarop door halverwege vers 7 op te merken dat God ‘zijn oren doorboord’ heeft. Wat David eerst niet doorhad of te weinig besefte, verstaat hij nu wel: het allermooiste en allerbeste wat wij God kunnen geven is onszelf. Wat zijn offers wanneer we onszelf niet geven? (Calvijn)
Onmiddellijk laat David erop volgen: ‘Zie, ik kom. Ikzelf.’ Het gaat in deze verzen dus om te beginnen over David zelf. Hij treedt naar voren, komt tevoorschijn om Gods wil te doen, zegt hij (vs.9). Dát is zijn verlangen. Op die manier wil hij zichzelf geven. Hij weet zich door de boekrol aangemoedigd. Want die schrijft over hem, merkt hij op (vs.8). Het zou goed kunnen dat David hier denkt aan de Thora, de heilige boekrol, aan de wet van God door Mozes gegeven. Ook dit heeft David door: dat het in die boekrol of Bijbel over ons gaat. Wij worden daarin aangesproken, geroepen tot gehoorzaamheid. Voor David is aan God gehoorzaam zijn pure vreugde (vs.9). En het zit diep bij hem: hij draagt Gods wet in zijn binnenste. Gods geboden hebben zijn hart. En dan kan het niet anders of we zoeken en tasten in het weerbarstige leven van elke dag naar wat past bij God en een leven toegewijd aan Hem. Is dat niet wat we navolging noemen? Calvijn heeft gelijk: we zijn in deze verzen allemaal in beeld.
Tweede betekenis
Ondertussen kunnen we er niet omheen dat de Bijbel zelf vanuit deze verzen de lijnen doortrekt naar de persoon en het werk van Christus. Dat gebeurt in Hebreeën 10. Daarom die hoofdletters in de Herziene Statenvertaling van vers 8 en 9. Deze verzen gaan om te beginnen over David en zijn bereidheid om Gods wil te doen. Maar wij die van Christus weten, lezen ze nog een keer en dan krijgen ze een tweede betekenis. Want we lezen ze ook met Hem in gedachten. Zo lezen we niet alleen deze psalm, maar het hele Oude Testament. Nadat we de oude teksten eerst gelezen hebben zoals ze tot ons komen, houden we ze tegen het licht, het licht van het Evangelie. Deed de schrijver van Hebreeën dat ook? Volgens hem zijn de genoemde verzen woorden van Christus. Hij zou ze gesproken hebben bij Zijn komst in de wereld (Hebr.10:5). Wie denkt dan niet aan kerstfeest? Hij, de Zoon van David, zei: ‘Zie, Ik kom.’ Waarom?
Gods wil doen
De schrijver van Hebreeën 10 legt de vinger bij het offer van Christus voor de zonde. Dat offer was nodig, omdat alle andere offers geen verzoening konden brengen. Treffend dat ook David – nadat hij zijn verlangen uitte om Gods wil te doen – over zijn zonden begint. Gods wonderen zijn ontelbaar, maar zijn ongerechtigheden ook (vs.13). Wij hebben verzoening nodig, al helemaal wanneer het over gehoorzaamheid, toewijding en navolging gaat. Het is goed te begrijpen dat de schrijver van Hebreeën dit accent aan die verzen uit Psalm 40 geeft. Wat is er van die gehoorzaamheid terechtgekomen?
Maar in de psalm zelf ligt het accent op de hartelijke bereidheid om Gods wil te doen. Over een offer voor de zonde heeft David het niet. Ondertussen doet de schrijver van Hebreeën de psalm helemaal recht wanneer hij het offer van Christus ziet als Zijn bereidheid om Gods wil te doen. Hij heeft als geen ander Gods wil gedaan, en met hoeveel vreugde. Gods wil te doen was Zijn lust en leven (Joh.4). En Hij heeft Gods wil volkómen gedaan. In de boekrol is inderdaad ook over Hem geschreven. Heel het Oude Testament getuigt van Hem Die komen zou. Om te helpen. Om te redden. Om verzoening te doen. In de nacht van Kerst is het zover. Over wonderen van God gesproken…
Navolging
Wat zullen wij Hem geven Die Zich op een weergaloze wijze geeft aan ons? David zou het wel weten: onszelf. Is dat wat de wijzen uit het Oosten gaven, toen zij knielden voor Jezus: zichzelf? Het is waar, om Jezus’ wil zijn nu geen offers meer nodig. Of het moet het offer van de navolging zijn. Laat het ook onze vreugde zijn om aan God gehoorzaam te zijn en Zijn wil te doen.
We hebben met Psalm 40 een psalm waarin we bij langer lezen ook Christus vinden. Gelukkig maar. Met David zeggen wij: Ere zij God!
Geïnteresseerd in meer lezenswaardige artikelen? Neem een jaarabonnement. Als welkomstgeschenk ontvangt u De Waarheidsvriend twee maanden gratis. Of maak gebruik van onze actie en lees De Waarheidsvriend vier maanden voor € 10,-!