Waar bent u naar op zoek?

blog

‘In Peru voelden we ons dicht bij de hemel’

06-11-2017

Aan jonge collega’s wil ds. J.E. de Groot drie b-woorden meegeven. Buigen, bidden en belijden hebben de toekomst, zegt hij. En hij voegt er nog drie aan toe. De emeritus predikant uit Ede leerde de waarde ervan in de praktijk.

‘Nog maar anderhalf jaar was ik predikant in Middelharnis toen ik werd gevraagd voor zendingswerk in Peru. Bij de GZB was destijds genoeg geld, maar het ontbrak aan predikanten om uit te gaan. Mijn vrouw is arts en wilde altijd al graag de zending in. Eerder was ik daarvoor al gevraagd, maar in 1977 in Middelharnis kwam de worsteling erover. Ik moest een zendingscollecte aanbevelen maar vond mezelf huichelen; het geld was er al, nu moest ik zelf gaan. En toen ik preekte over Jeremia, die moest maar niet wilde, preekte ik eigenlijk voor mezelf. 

Broeder Hans

Peru werd juist als zendingsgebied geopend. Ik heb een gesprek met de GZB gehad en dat is een beroep geworden. We zijn uiteindelijk zeven jaar in Peru geweest. Daar was ik niet ‘ds. De Groot’, maar ‘broeder Hans’. Ik was een van de mensen in de gemeente. Dat vond ik fijn. Ik verloor er een last, in de goede zin van het woord. Dat er een verwachtingspatroon ontbrak, was best bevrijdend. De mensen zijn heel hartelijk, omhelzen elkaar al snel, zijn betrokken, direct en meer menselijk dan in Nederland. Het hoogambtelijke viel er weg, ook rondom kerkdiensten. Een dienst verzorgden we sowieso altijd met zijn tweeën. De één preekte, de ander verzorgde de liturgie. En omdat het er warm was, droeg je geen toga.

De gemeente waaraan we na terugkomst in Nederland in 1986 werden verbonden, Gorinchem, had iets van Peru. Ze telde ongeveer twintig verstandelijk gehandicapten die bij de eredienst betrokken waren. Ze gaven mij bij aanvang bijvoorbeeld een hand en een omhelzing. Door de aanwezigheid van de gehandicapten was de dienst laagdrempelig, terwijl deze gewoonlijk meer plechtig en met afstand is. Het wezenlijke was intussen hetzelfde.’

Geloofsbeleving

‘Vanuit de gemeente waarin ik opgroeide, Westbroek, heb ik de vraag naar de geloofsbeleving en de toe-eigening van het heil meegekregen. Er was veel ernst over het heil van de mens. Wie is God, hoe kunnen we Hem dienen? Hoe staat het er in geestelijke zin bij ons voor? Ook preken die ik hoorde in Zeist, waar ik een ander deel van mijn jeugd doorbracht, hebben me gestempeld. Ik herinner me een serie over de Dordtse Leerregels van ds. C. den Boer. Daarin lag het accent op zonde en genade en de uitverkiezing als een poort (en geen muur). Is God niet dienenswaardig, wil je Hem niet dienen?, klonk het dan. Dat was heel indringend. Oudere predikanten hadden meer het besef: je moet buigen voor God, je zonde kennen.

Die lijn van zonde en genade, rechtvaardiging en de twee wegen, krijgt vandaag in onze gemeenten minder accent. Hoezeer ik het waardeer dat jonge predikanten actuele thema’s op hun manier naar voren brengen, ik vraag me soms af of het verschil tussen een historisch geloof en een waar zaligmakend geloof nog in beeld is. Wet en Evangelie moeten de pijlers blijven. In zijn tijd vond prof.dr. C. Graafland dat het verbond meer accent moest krijgen. Voor onze tijd geldt, denk ik, dat de verkiezing van het verlorene, de ernst van de eeuwigheid en het appèl meer benadrukt moeten worden.

In de jaren vijftig was er sprake van vooruitgang, van nieuwe predikantsplaatsen en nieuwe kerkgebouwen, terwijl je nu een neerwaartse beweging ziet. Wellicht is deze kerkelijke krimp mede debet aan deze verschuiving in de prediking, als de gedachte leeft dat wie nu naar de kerk komt vanzelf wel gelovig is. Feit is dat de tijdgeest en ook de multiculturele samenleving ons dwingen op nieuwe vragen een antwoord te geven. Maar hierbij mogen we de gereformeerde noties niet verliezen. Deze zijn juist vandaag waardevol.’ 

Bevrijdend

‘Voordat ik de zending inging, preekte ik dogmatischer dan erna. Als ik terugdenk aan mijn eerste gemeente, Langbroek, dan liet ik de zwaargeladen woorden van wedergeboorte en bekering vaak klinken. Dat kwam op uit de dogmatiek. Die noties waren er later ook, maar toen vloeiden ze meer voort uit de Schrift. In Peru moest ik veel de Schrift uitleggen aan voorgangers en lekenpredikers. Wat zegt de bijbeltekst, hoe kun je kernwoorden analyseren? Ik ben daardoor meer in de vorm van bijbelstudie gaan preken; eenvoudiger en direct vanuit de Schrift. Het heeft iets bevrijdends om het Woord te laten spreken, daarop terug te vallen, goed de Schrift te lezen. Dat probeer ik nu nog als ik voorga. Wat staat er? Lees mee. Wat wil God zeggen? De directe stem van God klinkt in Zijn Woord. Bijbelstudie is daarom heel belangrijk.

Ik heb altijd wel appèllerend en indringend gepreekt. Er gebeurt iets in de prediking. Het is de dienst van de verzoening! Daar moet de oproep tot bekering, geloof en toewijding in zitten, het moet dicht bij Schrift en bij het hart van mensen zijn. De hoofdaccenten zijn telkens hetzelfde gebleven. Zondag 1 van de catechismus is de kern: Wat is mijn enige troost in leven en sterven?

Je probeert je daarbij aan te passen aan waar de gemeente is. Gorinchem is anders dan Vlaardingen, Vlaardingen anders dan de Bible Belt, en Peru anders dan Nederland. Daarin probeer je je te verdiepen. Pastoraat vraagt dat je dicht bij mensen staat, dat je de mensen kent. Er is een wisselwerking tussen prediking en pastoraat.’

Bijbel opeten

‘Het werk in de zending heeft mijn vrouw en mij erg verrijkt. In Peru hebben we ons dicht bij de hemel gevoeld. De mensen waren toegewijd, leefden met God. Dat kwam tot uiting in de lofprijzing, het getuigende en de vrijmoedigheid waarmee mensen over Hem spraken. Samen bidden was heel gewoon. Als we met een bepaald project bezig waren, baden we om te weten wat Gods wil was. We zochten Zijn nabijheid en goedkeuring. Mensen waren er van de duisternis tot het licht gekomen en namen het Evangelie ter harte. Dat werkte aanstekelijk op het geloofsleven, we werden erin meegenomen.

Ook in het communistische Cuba ontmoetten we toegewijde christenen. Ze kwamen bijeen in kleine groepen. Ik gaf er les aan zo’n twintig studenten. Om half zeven ’s ochtends was er een bidstond en gingen we allemaal op de knieën. Zelden heb ik zo intens horen bidden als op Cuba. Mensen kennen er minder vrijheid dan wij, zijn vaak arm en de gemeente is klein. Hun gebed was om volharding, om liefde voor de naaste, om werfkracht. Ik heb van hen veel geleerd. De kerken op Cuba groeien, ik denk dat dat juist door de vorming van huisgemeenten gebeurt. Ze beschikken over weinig literatuur, maar kennen de Schrift. De honger naar het Woord is zo groot dat ze de Bijbel bijna opeten.’ 

Heilig leven

‘In Peru en Cuba zijn mijn ogen geopend voor Gods gemeente wereldwijd. God heeft Zijn kinderen overal op deze wereld. Mijn buitenlandervaring helpt me om niet al te veel te focussen op Nederland; er is meer. In Zuid-Amerika groeien de kerken bijzonder. Toen ik er vorig jaar nog eens preekte, zag ik dat de gemeente weer gegroeid was.

Voor jonge christenen in deze gemeenten ligt het accent op de heiliging van het leven. Ze komen uit het heidendom, uit een leven zonder God. Hun vraag is hoe het nieuwe leven gestalte krijgt. God heeft zeggenschap over huwelijk, seksualiteit, de zondagsviering, over hoe eerlijk of corrupt we zijn.

Toen ik terugkwam, vonden sommigen in Nederland dat ik puriteins, wettisch preekte. Ik gaf bijvoorbeeld plaats aan de vraag hoe je met armoede omgaat, met eenzaamheid, je naaste, geldbesteding. Dat had ik in de jonge kerk in Zuid-Amerika geleerd. Dat is niet direct de lijn van iemand als H.F. Kohlbrugge, die benadrukt dat je als verlost mens zondaar blijft. Toch worden we geroepen om heilig te zijn, om te leven naar Gods wil. Ik benadrukte bij terugkomst uit de zending iets meer dat het leven met God betekenis heeft voor je geld en goed, je lichaam − voor de heiliging.

Het is moeilijk om daarbij niet moralistisch te worden. Er is een spanningsveld tussen het nieuwe leven dat gestalte wil krijgen en het ‘gij geheel anders’ van de gelovige. Je hebt Christus leren kennen, dan moet je leven naar Zijn geboden en beloften. Het is gave en opgave om in dankbaarheid te leven, in ootmoed, afhankelijkheid en zelfverloochening. Een christen zal ook sober leven en niet alleen maar zoeken wat aantrekkelijk is.’

Loutering

‘In het Westen, en dus ook in Nederland, gaan we door een tijd van loutering en beproeving heen. Dat geldt alle kerken in ons land. Je ziet teruggang in de kerkgang, minder betrokkenheid. Ook is er meer verzet van buitenaf tegen de kerk.

Tegelijk signaleer ik dat kerkmuren minder hoog zijn. Ik ervaar bijvoorbeeld hartelijke onderlinge verbondenheid binnen het Contactorgaan Gereformeerde Gezindte (COGG), waarvan ik in Ede voorzitter ben. Vanuit verschillende kerken zoeken en vinden we elkaar. Ik denk ook aan het interkerkelijke contact op de Haamstedeconferentie. Het is alsof je in deze tijd meer naar elkaar wordt gedreven en meer op de fundamenten, op het Woord wordt teruggeworpen. Er gebeuren mooie dingen. Die moeten we waarderen, ook al zijn ze soms klein.

De kerk als instituut heeft het moeilijk. Het gaat vandaag meer om de lokale gemeente dan om de landelijke kerk. Ik ben zelf niet zo voor bureaucratie. Je vraagt je soms af of het verantwoord is als een predikant niet in de gemeente werkt, maar voor een of andere taak wordt vrijgesteld. Zou het niet beter zijn een kleine gemeente te dienen en daarnaast ook andere taken te verrichten?

Ik zie de ene, heilige, christelijke kerk voor me. Er is maar één kerk van God in Ede. Dat is iets wat we meer gaan inzien. Het triomfantelijke van het eigen kerkgenootschap valt wat weg. Wat je samen kunt doen, moet je ook samen doen. Kanselruil juich ik daarom toe als dat mogelijk is. Laten we elkaar aanvuren en bemoedigen.’

Hoofdtaak

‘Het is goed om als kerk minder te vergaderen. We moeten de hoofdtaak in de gaten houden: eredienst en catechese, prediking en pastoraat. Het gebed krijgt te weinig aandacht. In de jonge kerk op het zendingsveld hadden we als kerkenraad vaak een uur van gebed en Schriftstudie gevolgd door een halfuur vergaderen over de zakelijke onderwerpen.

Voor ieders leven geldt: zoek eerst het koninkrijk van God. Dat zal vervolgens de prioriteiten bepalen. Hoe ga je met je werk, je carrière om? Hoe belangrijk is geld? Voor het zoeken van dat koninkrijk is het nodig dat je rust, stille tijd hebt. In de gemeente is een gebedskring belangrijk, bijvoorbeeld drie kwartier per veertien dagen, om de Heere te zoeken. Het zou mooi zijn als dat meer wijkgebonden gebeurt, als christenen in een bepaalde wijk een keer in de week of twee weken een uur samen bidden en zingen, soms een stukje bijbelstudie doen. De omgang met God is het belangrijkste. Zie Psalm 25. In het ambt lopen we het risico om vóór maar niet mét God te werken.’

Zesmaal b

‘Jonge predikanten zou ik willen bemoedigen met drie b’s. Laten we buigen, omdat we iets voelen van het oordeel van God over onze kerken. Laten we vervolgens onze eigen onmacht belijden. Wij keren het tij niet. De derde b is bidden. Dat is wezenlijk. Het is jammer dat zich niet meer jonge voorgangers voegen bij de gebedsbijeenkomsten die hervormd-gereformeerde predikanten elke drie maanden beleggen.

Ik wil er nog drie b’s aan toevoegen. Die van bezoeken – het is belangrijk om als voorgangers samen op te trekken, op te zoeken en elkaar te steunen. De b van bedenken: bedenk steeds Wie God is, hoe Hij je geroepen heeft en hoe Hij ons geleid heeft. Tot slot de b van belofte. We mogen de Heere houden aan Zijn belofte in Psalm 126 dat wie met tranen zaaien, met gejuich zullen maaien. Daar mogen we Hem aan houden, ook al zien we de oogst niet.’

Tineke van der Waal