blog
Indiase christenen: vervolgd, maar niet schuchter
Met een ijzeren staaf wordt ds. Jay Raju op zijn hoofd geslagen. Een poging tot verdediging levert hem ook nog een gebroken arm op. Zijn reactie? Kolossenzen 1:24: Nu verblijd ik mij in mijn lijden
De tekst uit Kolossenzen 1 is concreet werkelijkheid voor de Indiase predikant. Hij ‘vervult in zijn vlees wat overblijft van de verdrukkingen van Christus, ten behoeve van Zijn lichaam, dat is de gemeente.’ Jay kent het woord van Paulus, wijst me erop als ik hem vraag hoe hij terugkijkt op de minuten waarin hij overvallen en geslagen werd, hoe hij terugkijkt op de maanden van revalidatie. Die reactie is samen te vatten als ‘vreugde tijdens vervolging’.
‘Lijd verdrukkingen’
Wat gebeurde er precies? Uit een steegje tussen de kerk en zijn huis duiken ineens enkele hindoeradicalen op, mensen die het niet verdragen dat er 200 mensen bij ds. Raju naar de kerk gaan, dat hij nieuwe gemeenten sticht door Jezus Christus te verkondigen. Met een ijzeren staaf slaan ze op zijn hoofd, terwijl ze voorkomen dat hij om hulp roept. Een verbrijzelde kaak, een gebroken arm, de tanden uit de mond geslagen – binnen drie, vier minuten is het gezicht van de predikant verbrijzeld. Omdat hij snel bewusteloos is, herkent hij geen overvaller.
Als ik goed naar zijn donkere huid kijk, zie ik het litteken op zijn voorhoofd. Wanneer Jay vertelt over zijn nieuwe kaak, over zijn lippen die aangepast moesten worden, over de vele hechtingen in zijn hoofd, over de veertig dagen met vloeibaar voedsel, ben ik slechts verbaasd over wat plastische chirurgie bewerkstelligt. Blijer dan om zijn genezing is de predikant echter om het feit dat God hem uitkoos om voor Hem te lijden. In het ziekenhuis ziet hij een visioen, neemt hij een engel waar die naast zijn bed staat en hem op 2 Timotheüs 2:3 wijst: ‘Lijd verdrukkingen als een goed soldaat van Jezus Christus.’ Ook deze ervaring, zegt Ray, ‘leerde me dat het Woord waar is. Dát mag ik de gemeente vertellen.’
Antwoord van de Koning
Voor Jay en zijn broeders zijn we hier, in India, namens de organisatie SDOK, beter: namens de christenen in Nederland. Voor Jay en zijn broeders is ‘Liefde voor vervolgden’ al tien jaar actief, denk ik ’s avonds, als we een bijeenkomst van deze stichting bijwonen. Op het podium bemoedigt en motiveert een levensgroot spandoek met woorden uit Mattheüs 25: ‘En de Koning zal hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van de geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan.’
Onvermoeibaar oogt Franklin, de secretaris van de stichting, die al het uitvoerende werk doet. Waar families na de moord op een christen in rouw zijn, condoleert hij namens de kerk in India. Waar spanningen zijn of christenen ten onrechte vastzitten, gaat hij lobbyen en bemiddelen. Als ik zie dat hij een weduwe een paar bankbiljetten geeft, vertelt hij me dit bedrag zojuist van een bemiddelde christen gekregen te hebben. Ook voor Franklin geldt dat hij eerst ontvangen moet.
Hartelijkheid
Zitten vervolgde christenen hier schuchter bij elkaar? Nee, als Franklin aan twee Indiase mannen vraagt te vertellen hoe ze overvallen zijn, doen ze de slagen op hun hoofd na… en moeten de mensen erom lachen. Een voorganger die veertig dagen gevangen zat ‘omdat ik over Christus preekte’, roept op om de Heere met blijdschap te dienen. Ik zie hartelijkheid naar elkaar rond het thema vervolging, ik hoor liederen over ‘wat er leeft in ons hart: de liefde tot God’, ik merk dat het lijden voor Hem positief geduid wordt.
Voor ons moeilijk te begrijpen.
Vluchten of vechten?
Een parlementslid – zelf christen – uit Hyderabad houdt een toespraak, merkt op dat het goed is als de predikanten in de gevangenis vastgehouden worden. ‘Want de criminelen moeten het Evangelie horen. In de Naam van de Heere Jezus moet er gepreekt worden.’
Dicht op het hart is de toespraak van ds. A. ten Brinke uit Goedereede, als hij vraagt waarom de Indiase christen niet vecht of vlucht. ‘Weet dat heel het lichaam van Christus lijdt, weet dat u vanwege de vreugde in God voor ons een voorbeeld bent. Wat is uw geheim? Ligt dat in de woorden van de Heere Jezus: “En zie, ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld.”’
***
Het is een merkwaardige combinatie: India is niet alleen de grootste democratie ter wereld, het land is momenteel ook de snelste stijger op de Ranglijst christenvervolging. Premier Modi heeft een modern imago, is tegelijk verbonden aan de partij van de radicale hindoes. Het maakt dat vrijwel elke predikant/voorganger die we ontmoeten, een levensverhaal vertelt waarin dreiging en geweld een plaats hebben.
‘Word genezen!’
Ik luister naar Rachmalla Prabhakar, ooit een hindoe, ooit aan beide benen verlamd. Gedurig was hij neerslachtig, mede omdat zijn vrouw en zoontje hem verlaten hadden. Samen met zijn moeder, die toen voor hem zorgde, wil Rachmalla zelfmoord plegen. Op het moment dat hij het gif al in de hand heeft om in te nemen, hoort hij een stem: ‘Kom, en word genezen!’ Het is de uitnodiging voor een evangelisatiebijeenkomst, die luid door het dorp klinkt. Zijn hand met het gif was al onderweg naar zijn mond…
Een christen geeft hem een traktaatje en zei: ‘Zelfmoord is geen oplossing. Kom tot Jezus, Hij wil je redden.’ Als tijdens een gebed tot Jezus de hand op zijn knieën gelegd wordt, voelt hij de kracht in zijn benen terugkeren. De genezing maakt dat zijn vrouw bij hem terugkeert.
Zes maanden bezoekt Rachmalla trouw de kerkdienst. Op een dag hoort hij een klop op de deur, is er een stem die zegt: ‘Van de dood heb Ik je gered. Doe nu Mijn wil. Ga Mijn Woord verkondigen.’ Inmiddels heeft de voormalige hindoe twee jaar bijbelschool achter de rug, is hij voorganger van een gemeente van tachtig mensen.
In een groot huis komen ze samen. Ook deze voorganger weet van vervolging, nadat radicale hindoes met stokken de kerkdienst verstoorden. Gewond over heel zijn lichaam komt Rachmalla in het ziekenhuis terecht. ‘Naar de aardse rechter ga ik niet. Mij is zoveel vergeven. Als ik sterf, dan wil ik voor God sterven.’
Tweede leven
Bheemudu Naik wordt tot hindoepriester opgeleid met het oog op het dienen van een specifieke god (zelf spreekt hij nu van ‘afgod’). Op dertienjarige leeftijd hoort hij een evangelist over Jezus Christus vertellen, krijgt hij een verhalenboekje over Hem. ‘Wie is deze man, Die zoveel wonderen doet?’ Die vraag leeft bij de jonge Bheemudu, die toen al erkende dat Jezus werkelijk God is, maar daar gedurende vijf jaar niet voor uitkwam. ‘Stil bad ik tot Jezus, maar in mijn cultuur was het onmogelijk dat bekend te maken.’
Met vrienden van school doet hij elke avond bijbelstudie, waarna hij zijn werk als hindoepriester afbouwt. Zijn ouders reageren door hem uit de familie te zetten. Korte tijd later komt hij in het ziekenhuis terecht, zo ziek dat de artsen de dood zien naderen. ‘Ik roep tot Jezus: “Help me, dan zal ik U altijd dienen.” Binnen dertig minuten is de pijn verdwenen, tot verbazing van de dokters. God gaf me een tweede leven.’
Het verlangen van Bheemudu is om mensen uit zijn eigen etnische stam over God te vertellen. ‘Ik begon een gemeente met drie mensen, in een zeer arme wijk. Nu komen er 400 mensen.’ Vijf keer heeft de voorganger inmiddels met vervolging te maken gehad. Tijdens een kerstbijeenkomst in 2014 richten vijftig overvallers zich op Bheemudu en zijn gemeenteleden – al moet vooral de voorganger uitgeschakeld worden. ‘Ze sloegen met hun handen op mijn slaap, anderen drukten hard op mijn hart. Door deze technieken kwamen er op mijn lichaam geen verwondingen en kon er niemand beschuldigd worden. Men wilde me laten stikken. Het lukte me om te ontsnappen, maar door de pijn in mijn ribben kon ik elf maanden alleen op mijn zij slapen.’
Wat heeft het Bheemudu geleerd? Ik vraag het hem. Hij verwijst naar Handelingen 16, naar Paulus en Silas, die de orde in Filippi zouden verstoren en in de binnenste kerker van een gevangenis terechtkwamen. ‘Maar, zij werden geslagen én zongen in de gevangenis.’
***
Eén lichaam
Voor Prabhakar en Bheemudu, voor al die andere christenen zijn we hier, 9000 kilometer van Amsterdam. Een bezoek aan de kerk van India is één ketting van hoogtepunten, van emotionele gesprekken en verrassende ontmoetingen.
De avondmaalsviering op zondag, in een afgelegen dorp, is een bijzondere toegift. Op de grond zitten twintig vrouwen. Terwijl ze vol overgave ‘Jezus’ bloed is heilig’ zingen, krijgt ieder een soort vingerhoed met druivensap, die ze tegelijk leegdrinken. Dan zingen ze weer, oefenend de heerlijke gedachtenis aan de bittere dood van Gods geliefde Zoon.
Deze avondmaalsviering leert ons dat we leden van één lichaam zijn, ‘in waarachtige broederlijke liefde verbonden’. Zoals uit vele graankorrels één brood gebakken wordt, zo vormen we samen één lichaam, ‘omwille van Christus, onze geliefde Zaligmaker, Die ons tevoren zo bijzonder heeft liefgehad.’
Niet alleen met woorden, ook met daden mogen we dit aan elkaar tonen.
P.J. Vergunst