Invulling van het ambt
Ambtsdragers zien toe op de gemeente. En omgekeerd ziet de gemeente toe op haar ambtsdragers. Er mag moet getoetst worden aan het Woord. Dat gebeurt niet in een over- kritische houding, wel in gezonde (mede)verantwoordelijkheid.
Zo gaat dat sinds Pinksteren toe in de mondige gemeente. Daarom zullen ambtsdragers en gemeenteleden zich steeds, onder gebed om de genade van de Heilige Geest, oefenen in het Woord van God.
Uiteraard is dit allereerst om te groeien in de kennis van het geloof, met het oog op de eigen zaligheid, maar ook met het oog op elkaars zaligheid. Blijven we met elkaar niet bij het Woord van God, dan komen we samen in de gevarenlinie om onze God en Heiland kwijt te raken, als Hij het niet verhoedt.
Het gezag van de ambtsdrager hangt niet af van zijn eigen persoon maar van dat van zijn Zender en Diens Woord. Dat wil niet zeggen dat het gedrag van een ambtsdrager er niet toe doet. Integendeel, in de ambtelijke dienst moet je je godzalige leer versieren met een godzalige wandel.
Een ambtsdrager heeft een voorbeeldfunctie (‘voorbeelden voor de kudde’, 1 Petr.5:3), in geloof en in liefde. Nee, hij hoeft niet volmaakt te zijn – dat is uitgesloten – ook hij heeft zijn zonden en onzekerheden, ook hij moet van genade leven. Een ouderling of diaken hoeft met zijn vroomheid ook niet zichzelf te promoten. Laten zij het maar verwachten van Gods Woord en Gods Geest.
Alleen, moeten alle ambtsdragers wel bedenken dat ze met een slordige levenswandel aan de boodschap van hun Zender afbreuk kunnen doen, zelfs een struikelblok voor anderen kunnen zijn. Als zij zelf hun boodschap, Gods boodschap, niet serieus nemen, hoe zal een ander dat dan doen? Hij of zij zal zeggen: ‘Kijk eerst maar naar jezelf.’
Lees de volledige tekst in De Waarheidsvriend van 20 november 2015.