column
Knikje
7 december: onze kroonprinses, Amalia, wordt tien. Ze kijkt terug op een veelbewogen jaar en wij met haar.
Over de herdenking van 30 november 1813 hebben we in deze kolom genoeg gemijmerd. De inhuldiging van Willem-Alexander op 30 april 2013 staat nog helder op ons netvlies.
Laten we in gedachten 123 jaar terug gaan. De datum van de landing van de erfprins in Scheveningen was toen nog altijd gedenkwaardig. Toch bracht niet die herinnering op zondagavond 30 november 1890 de koninklijke familie en hofhouding bijeen in Paleis Het Loo. De gasten treurden om het verlies van een man en vader, koning Willem III. Een week eerder was hij in de vroege morgenuren overleden. De aangekondigde eredienst in de hofkapel onder leiding van professor Nicolaas Beets moest toen worden afgelast. Nu, een week later, ging de vermaarde dominee-dichter alsnog voor in de ‘rouwzaal’. Hij sprak woorden van troost tot de nieuwe koningin, de tienjarige Wilhelmina, en de weduwe, voortaan koningin-moeder, Emma. In deze ‘lijkdienst’ wisten de aanwezigen zich verenigd met het volk in de bede van Beets: ‘Moge Gods zegen blijven rusten op Vaderland en Vorstenhuis’.
Als er zoiets is als de ‘magie van de monarchie’, zoals de Britse journalist Walter Bagehot dat in 1867 benoemde, dan maakt de religieuze dimensie van de drieslag vorst, volk en vaderland daar deel van uit. God, Nederland en Oranje, zouden wij zeggen. Maar wie zegt dat anno 2013 nog na? Ons staatshoofd refereerde bij zijn troonsbestijging slechts subtiel aan protestantse waarden en symbolen.
Onderwijl gaf de in Nassaublauw geklede Amalia op magistrale wijze uitdrukking aan de magie van de monarchie. Ze maakte een ‘koninklijk knikje’ naar de voorzitter van de Staten-Generaal. Onwillekeurig herinnert dat aan haar betovergrootmoeder, die even jong was toen zij ‘met groote oogen’ luisterde naar de ontroerende rouwpreek van een lyrische dominee. De volgende ochtend greep Beets zijn pen.
Daar trad weer ’t Kind mij voor den geest,
Dat, gistren avond, bij mijn spreken,
Zoo stil aandachtig was geweest,
Zoo ernstig mij had aangekeken;
Het Englenkopjen, in den glans
Van ’t levend goud der blonde lokken…
Neen, riep ik, Hoop des Vaderlands!
Ons noodlot is nog niet voltrokken.
Fred van Lieburg