Kohlbrugge op de kansel
Kohlbrugge genoot in een kring van geestverwanten al vroeg, nog maar goed twintig jaar oud, een zeker aanzien. Dat op verering ook verguizing volgen zou, kon hij nog niet vermoeden, schrijft dr. A. de Reuver.
Onder die laatste categorie bevonden zich zelfs lieden die zich tooiden met het etiket ‘Kohlbruggiaans’.
Toen dit hem ter ore kwam, schreef hij in een brief aan baronesse Van Verschuer, die niet lang daarna (1829) zijn vrouw zou worden: ‘Mijne geliefde Vriendin! Wat hebt gij toch al verwachtingen van mij? Heb ik, een arm en ellendig zondaar, de voornaamste [zondaar] van u allen, u eenigszins den weg mogen wijzen naar onzen overzoeten, overschoonen en algenoegzamen Heere Jezus, zoo houdt mij als staande achter den troon en uzelven als die er voor staat. Wat heb ik van den kruier te praten, als ik voor mijn Weldoener sta?’
Hieruit blijkt hoe resoluut hij zich distantieert van persoonsverheerlijking. Een kruier vraagt geen aandacht voor zichzelf, maar voor de Weldoener wiens boodschap hij vervoert. Een kruier slechts. Dat klinkt bescheiden. En hij meende het.
Wie echter kennis neemt van de brieven en de dagboekaantekeningen die hij neerpende in de jaren nadat hem het lidmaatschap van de Hervormde Kerk, en daarmee ook het predikambt, ontzegd was, wordt herhaaldelijk getroffen door de hang naar erkenning en rehabilitatie. Begrijpelijk. Voor iemand met een bijna profetisch roepingsbesef, die naar eigen zeggen niet zonder kansel leven kon, moet het een traumatische ervaring zijn geweest dat de kansels hier te lande voor hem gesloten bleven.
Psychologisch valt het dan ook goed te verstaan dat Kohlbrugge, toen hij al tien jaar lang in het Duitse Elberfeld predikant was, opgetogen reageerde op het verzoek een hervormde kansel in Nederland te beklimmen. Dat was in 1856 en het betrof Vianen. Tal van andere verzoeken volgden. Dat de ooit versmade prediker dit als een erkenning beschouwde, kan niet verbazen. Maar of de triomfantelijke toon waarmee hij op zijn Gastpredigten in Nederland en elders terugblikt nu past bij zijn theologische accenten, kan men betwijfelen. De geringe kruier lijkt zich nog al eens te etaleren als de gevierde kanselredenaar. Of zou dit oordeel onbillijk zijn?