Waar bent u naar op zoek?

blog

Synode denkt na over vrijmoedigheid in het publiek getuigen

Komt de kerkcampus er?

07-05-2019

Overvol, dat was de agenda van de voorjaarssynode van de Protestantse Kerk na jaren weer eens. Het was een goede keus om toch met inhoudelijke bezinning te starten: over betekenisvol discipelschap.

Om en om denkt de synode na over een kerkelijk thema (avondmaal, liturgie, geloofsgesprek rond de Bijbel) of een maatschappelijk onderwerp (veiligheid, migratie). Op 25 april leidde prof. Gert Noort het gesprek in over ‘Onbevangen in de marge. Het verlangen naar betekenisvol discipelschap en het einde van sprakeloosheid’. Noort is bijzonder hoogleraar protestantse en evangelicale missie aan de Theologische Universiteit Kampen.

In zijn toespraak verwoordde hij dat vrijmoedigheid geen kwestie van methodiek is, maar voortkomt uit je identiteit, waarmee hij aansloot bij zendingsman dr. H. Kraemer: ‘Er is maar één aanknopingspunt voor het Evangelie, dat is de Heilige Geest,’ waarbij ook de zendingswerker als persoon meedoet. Het was mooi om te horen dat dr. Noort onbekommerd aangaf dat het verlangen om van het geloof te getuigen eigen is aan de protestantse traditie, het verlangen om zonder gêne mensen te winnen voor Christus.

Geen nieuw gebod

Nadat dr. Noort benoemde hoe divers de hervormde lijn (kerstening van de samenleving) en de gereformeerde lijn (via de soevereiniteit in eigen kring het organiseren van je eigen stem in de maatschappij) waren, kwam de actuele vraag op tafel of een publiek getuigenis van de kerk vandaag nog past. ‘Elk getuigenis van Gods liefde en de betrokkenheid bij de klimaatmars staan tegenover berichten over seksueel misbruik en stereotiepe uitingen als de Nashville-verklaring.’ In die context noemde Noort de keuze voor het bewaren van het geheim van het Evangelie een legitieme.

Hij waarschuwde ervoor het verlangen naar vrijmoedigheid als een nieuw gebod te gaan zien, wat krampachtigheid oplevert. ‘Ernstiger wordt het’ als het de lakmoesproef wordt voor een ‘gezonde kerk met groeipotentie’. Als ‘prachtige vormen van vrijmoedigheid in de kerk’ noemde dr. Noort de Passion en de betrokkenheid bij de klimaatmars. 

Bescheidenheid

Het slot van zijn toespraak focuste de hoogleraar op ‘vrijmoedigheid als verwachtingsvolle navolging van onze Heer’, die voortvloeit uit de vreugdevolle ontmoeting met Christus. Vrijmoedigheid wordt dan verbonden met integriteit, dienstbaarheid en bescheidenheid, ‘zeker even belangrijke noties in het publieke getuigenis’.

Als reactie merkte oud. F.A. van der Duijn Schouten (Ridderkerk) op dat het vandaag meer aankomt op het getuigenis van een individuele gelovige.

Ds. M.J. Tekelenburg (Reeuwijk, die vanwege een a.s. verhuizing helaas als synodelid afscheid nam) merkte op dat de kerk het nodig heeft naar buiten te gaan om haar geheim te bewaren.

Ds. M.G. Pettinga (Monnickendam) was blij – denkend aan evangelische leden van zijn gemeente – dat dr. Noort de dwang tot spreken over Jezus krampachtig noemde.

In groepjes van zes leden sprak de synode – en ik werd als gast uitgenodigd deel te nemen. Het leverde een gesprek op of over de vraag of vrijmoedigheid meekomt in onze diaconale presentie, of vrijmoedigheid bij je karakter hoort of vrucht is van de Heilige Geest én of (Hebr.4:16) vrijmoedigheid niet allereerst gevonden wordt in het toegaan tot de troon van de genade.

In een boekje zullen de toespraak van prof. Noort en de bezinning in de synode voor de gemeenten beschikbaar komen.

*** 

Kerkcampus

De vorig jaar benoemde directeur van de dienstenorganisatie, ing. G.J. (Jurjen) de Groot, probeerde de synode vervolgens enthousiast te maken voor een genoemde kerkcampus, die beoogt een inspirerende broedplaats te zijn voor betrokken gemeenteleden, jongeren en ambtsdragers, die beoogt de plek te zijn voor nascholing en toerusting, die beoogt (onverwachte) ontmoeting te bieden tussen denominaties, classes, ambtsdragers. In ‘deze dynamiek moet een cultuur geschapen worden waar nieuwe ideeën ontstaan, bestaand werk versterkt wordt en ondersteuning aan elkaar als dienstverlenende organisaties geboden wordt’.

De Groot gaf aan dat in zijn notitie het huiswerkings- en het samenwerkingsvraagstuk bijeenkomen. In 2016 sprak de synode over een vastgoednota (inmiddels is zeventig procent van het dienstencentrum in Utrecht aan anderen verhuurd), terwijl een jaar later in een rapport het verlangen uitgesproken werd om gelijkwaardig samen te werken met de modalitaire uitvoeringsorganisates GZB, IZB en HGJB. ‘Prof. Gert van Dijk sprak toen over een kerkcampus, een woord waar we overheen lazen’. De Groot benoemde het besef ‘dat de vele spelers uit het kerkelijke veld elkaar meer en meer nodig hebben’. Hij voorzag dat vragen uit de gemeenten om begeleiding toenemen zullen, wat de ‘dienstverleningsopdracht met minder financiën complex maakt’ en citeerde de nota ‘Kerk 2025’: ‘Hoe komen we tot een lichtere gang waarmee Jezus ooit Zijn leerlingen uitzond?’

Op een kluitje?

De directeur van de dienstenorganisatie vroeg de synode haar mening over de visie, zodat hij verder kon in de uitwerking (locatie en verdienmodel). Die steun om verder te gaan kreeg hij in ruimte mate, zodat in november er feiten en cijfers op tafel moeten liggen, aangevuld met resultaten uit een behoefte-onderzoek onder gemeenten. Opvallend is dit zeker, omdat het oog van enkele buitenstaanders tot andere conclusies leidden. In een scherp commentaar noemde het <i>Nederlands Dagblad<p> de keuze voor een eigen pand ‘zelden praktisch en rendabel’, terwijl de geestelijke visie erachter als ‘nog dubieuzer’ getypeerd werd: ‘Doen al die kerkambtenaren en christelijke organisatiewerkers er goed aan op een kluitje te gaan zitten?’ Dr. Arnold Huijgen (zie pag. 9) is eveneens kritisch.

Het lijkt me voor De Groot winst dat nu ook de weerstand tegen de plannen benoemd wordt, zodat hij in wijsheid een volgende stap kan zetten, ook lerend van het landelijke en regionale ‘vastgoedverleden’ van de kerk. Die zorg verwoordde ds. H. Jansen (Winsum-Halfambt): ‘Ik ben overtuigd door het verhaal, maar pas ook op, kijk naar hoe het ging bij de huidige dienstenorganisatie: te groot, te duur.’

Plaatselijke gemeente

Dr. H.E. Wevers sprak namens de Generale Raad van Advies van een ‘qua vastgoed majeure operatie, ook als we denken aan de zorgen die er nog zijn over Nieuw Hydepark’.

Diaken J.A.A. Bas (Alblasserdam) wilde weten welke problematiek er opgelost wordt met een kerkcampus. Zijn tegenvoorstel om eerst voor de financiële onderbouwing te gaan kreeg 21 van de 57 stemmen.

Ouderling mw. A. Verbeek (Amsterdam) wilde niet alleen allianties op het christelijke erf, maar ook met waardengedreven organisaties. ‘De kerk heeft toekomst als ze zich verbindt met andere organisaties.’

Oud. A.M. Stolk (Dirksland) toonde zich ‘enorm enthousiast over het bundelen van krachten’ én stelde de vraag wat de plaatselijke gemeente nu nodig heeft.

Oud.-kerkrentmeester J. Kippers (Rijssen) sloot hierbij aan: ‘Hebben we de kerkelijke leiders op het oog of de lokale gemeenten?’

Ouderling mw. H.B.T. Kronemeijer (Beesterzwaag) gaf aan dat innovatie niet alleen in één huis gebeuren kan. ‘Ik heb veel aarzelingen bij het rapport. Op welk probleem is dit het antwoord?’

Ds. R.J. Wilschut (Hoogvliet) verwoordde zijn gevoel in dit dossier opgejaagd te worden. Zijn voorstel om met het project niet verder te gaan kreeg echter slechts zes stemmen.

Ds. T. Huisman (Zeerijp) was geraakt door de bevlogenheid, maar wilde ‘de garantie dat we niet in een fuik lopen’. ‘En, hoe voorkomen we een nieuwe christelijke bubbel?’ Op de kerkcampus zag hij geen plaats voor christelijke politieke partijen, want ‘andere christenen hebben niets met christelijke politiek.’

Oud.-kerkelijk werker M. van Heijningen (Dorkwerd) vroeg naar alternatieven als de kerkcampus er niet komt. ‘En, als de plannen toch doorgaan, dan is het noorden van het land goedkoper!’

Ds. M. van Dam (Baarn) sprak van ‘een aansprekende visie. Samenwerken is een veelbelovend iets. En laten we als kerk niet het beeld geven als zouden we geen gebouw kunnen neerzetten.’

De Groot gaf in zijn reactie aan de vraag goed gehoord te hebben wat er met de komst van een kerkcampus beter wordt en beloofde in november niet alleen met cijfers te komen, ook met een extra paragraaf over de meerwaarde voor de gemeente. En toen aanvaardde de synode met twee stemmen tegen het besluit om de komst van een kerkcampus concreet te gaan onderzoeken, op basis van de voorliggende visie en idealen.

 *** 

Seksueel misbruik

Bespreking van de nota ‘Schuilplaats in de wildernis?’ leidde tot de uitspraak dat de Protestantse Kerk voor slachtoffers van seksueel misbruik een schuilplaats in de wildernis moet zijn. Het blijkt dat plaatselijke gemeenten steeds minder zijn toegerust om seksueel misbruik te voorkomen of daarop te reageren. In een toelichting op het rapport zei interim-predikant mw. ds. S.H. Bloemert dat ‘negeren van seksueel misbruik geen optie is. Het is een zonde, een kwaad in Gods ogen, een zonde tegen de medemens. De kerk moet onomwonden kiezen voor slachtoffers van seksueel misbruik. Wie macht heeft, draagt verantwoordelijkheid.’

Als deze voorlaatste zin werkelijkheid wordt, dan heeft de synode sowieso niet tevergeefs vergaderd.

Liedboek

De synode stemde na vijf jaar van beproeving unaniem in met de aanvaarding van (let op, zonder het woordje ‘het’) <i>Liedboek: Zingen en bidden in huis en kerk<p>, in de wandelgangen ‘Liedboek 2013’. Acht op de tien gemeenten binnen de Protestantse Kerk gebruiken dit Liedboek; zeven op de tien doen dat in elke dienst.

Scriba dr. R. de Reuver – laat ik hem in deze impressie het laatste woord geven – gaf aan dat <i>Liedboek<p> niet de enige bundel van de kerk is. ‘Die hoop was er wel. Maar de ruif hing te hoog. Er zijn ook gemeenten die alleen Psalmen in de berijming van 1773 zingen. En dat wordt als zeer zegenrijk ervaren.’

P.J. Vergunst