blog
Jeugdwerk liet ten onrechte bijbellezen los
Lijn van Bijbel onbekend
Als een HGJB-stafmedewerker zegt dat tieners best willen dat op hun club de Bijbel opengaat, terwijl dit niet gebeurt, is dat een niet te negeren signaal. In welke mate schrikken we ervan als we horen dat tieners uit meelevende gezinnen de grote lijn van de Bijbel niet kennen?
Drie jaar geleden trok de toenmalige HGJB-directeur Harmen van Wijnen aandacht met een artikel in Kontekstueel, waarin hij signaleerde dat ‘onze jongeren in snel tempo van het gereformeerd belijden vervreemd geraakt zijn’. Hij baseerde zijn uitspraken onder andere op een HGJB-onderzoek uit 2006 over het functioneren van de gereformeerde belijdenissen.
Het ging Van Wijnen om de dreigende teloorgang van een leven en geloven dat gestempeld is door een levende gereformeerde spiritualiteit. Zijn zorg was dat het gereformeerd belijden meer een systeem is dan een levende realiteit, waardoor jongeren afhaken of naar een evangelische gemeente vertrekken.
Verdergaand signaal
Legde ds. Van Wijnen in zijn artikel de vinger bij het gereformeerde gehalte van orthodox-hervormde jongeren, dezer dagen geeft zijn oud-collega Herman van Wijngaarden een signaal af dat mijns inziens nog veel verder reikt en daarom nog meer aandacht verdient. ‘Tienerclub geven betekent tegenwoordig vaak niet meer dat de Bijbel op tafel komt, maar dat je christelijke dingen zegt.’ Niet het gereformeerde belandt in de marge, maar bijbelse noties komen niet meer ter sprake. Nota bene in het jeugdwerk van de kerk.
Herman van Wijngaarden spreekt met gezag. Al jarenlang zet hij zich op allerlei manieren in om het bijbelgebruik onder jongeren te stimuleren, zowel via het ontwikkelen van de bijbelleesmethode Solvat (de afkorting van stil worden, open handen, lezen, vragen stellen, antwoorden, toepassen) als via boekjes en artikelen.
Grote lijn
In het laatste nummer van idea, het blad van de Evangelische Alliantie, staan de opbrengsten van een onderzoekje naar de bijbelkennis van jongeren. Omdat het onderzoek niet heel representatief is, worden er slechts voorzichtige conclusies getrokken. Om die reden is de reactie van HGJB-stafmedewerker van Wijngaarden veel leerzamer: hij brengt zijn eigen waarneming over de plaats van de Bijbel in het jeugdwerk in. Wat zegt hij? Ik citeer enkele belangrijke opmerkingen.
– Het gebruik van Rock Solid, de methode van Youth for Christ om tieners het christelijk geloof te laten ontdekken, heeft onbedoeld als neveneffect gehad dat mensen dachten ‘leuk christelijk tienerwerk te kunnen doen, zonder per se de Bijbel op tafel te leggen’. Echter, deze methode is niet bedoeld voor tieners uit christelijke gezinnen.
– Jeugdwerkers laten het lezen uit de Bijbel los, omdat ze denken dat het niet meer aankomt of ze nemen geen tijd om te zoeken naar een aantrekkelijke manier om hun boodschap te brengen.
– Oudere generaties zijn door hun eigen frustraties over bijbellezen te voorzichtig en projecteren dat op kinderen.
– De grote lijn van de Bijbel kennen ze niet meer. Jongeren zien hun relatie met God als een aaneenschakeling van kick-momentjes.
Perfect in Gods oog
Het is hier niet prof.dr. A. van de Beek die een sombere toon laat horen of een voorzitter van de Gereformeerde Bond die in zijn jaarrede de vinger legt bij wat in de kerk teloor dreigt te gaan, maar iemand die dagelijks met en voor jongeren werkt. Herman van Wijngaarden zet in een kader wat individuele jeugdwerkers en catecheten zullen herkennen.
Wie heeft er een verklaring voor dat een meelevende tiener op de vraag hoe de Heere naar ons kijkt, antwoordt dat ‘wij in Gods oog perfect zijn’? Of hun liedcultuur er debet aan is weet ik niet, maar het is in elk geval een treffende illustratie van het gegeven dat voor kerkelijke (!) jongeren de doorgaande lijn van de Bijbel lang niet altijd helder is. Dat mag een uitnodiging en aansporing zijn om vanaf de kansel en in de gezinnen heel basaal en concreet te spreken over de plaats van de zonde in ons leven, over wat bekering tot God is, over de noodzaak van het werk van de Verlosser, over de rechterstoel van Christus en de enige Weg tot behoud. Het zou zomaar kunnen dat woorden als genade en barmhartigheid als abstract ervaren worden en niet landen in het denken van tieners.
Kerk, gezin, school
Kerk, gezin en school horen bijeen. In positieve zin kunnen ze elkaar beïnvloeden als het gaat over geloofsoverdracht. We moeten echter beseffen dat ze elkaar ook in negatieve zin kunnen versterken, een gevaar dat mijns inziens niet denkbeeldig is. Want naast de mooie kant van het christelijk onderwijs zijn er ook veel klaslokalen waarin de leerkracht niet de identificatiefiguur is, waarin docenten niet op doorleefde wijze duidelijk kunnen maken wat het leven met God betekent.
Als die steun vanuit het onderwijs wegvalt, komt het ‘helpen onderwijzen’ uit het doopformulier vooral neer op de kerkelijke gemeente, op het jeugdwerk. Een open Bijbel is essentieel voor dit jeugdwerk. Behalve de verantwoordelijkheid van de kerk voor de invulling hiervan ligt er de roeping van de ouders om hun kinderen hierin te stimuleren. De opmerking van Herman van Wijngaarden dat ouders te voorzichtig zijn, is het waard om ter harte genomen te worden. In situaties waar de catechese niet ter discussie staat, is er wel een enorme vrijblijvendheid gekomen ten aanzien van participatie in het jeugdwerk van de kerk. Jongeren mogen zelf aangeven of ze er zin in hebben – en in een wereld vol alternatieven kan de keuze gemakkelijk verkeerd uitvallen. Eenzelfde vrijblijvendheid kan er zijn ten aanzien van een preekbespreking, vanouds een middel om met jongeren door te spreken over de vragen van hun hart.
Ouders
Het grootste probleem zou wel eens kunnen liggen bij het leven van ouders zelf. Meer dan met hun woorden spreken ze naar hun kinderen met hun leven, naar jongeren die scherp zien. Als de Bijbel daarom niet opengaat in het leven van vaders en moeders, als zij in de volheid die elke week bijna kenmerkt geen ruimte maken voor bijbelkring of huisgodsdienst, dan wordt het heel lastig je kinderen te stimuleren tot deelname aan jeugdwerk waarin de Bijbel een belangrijke plaats heeft.
Twee jaar geleden presenteerde het christelijke gereformeerde Landelijk Contact Jeugdwerk (LCJ) het resultaat van een uitvoerige enquête over de christelijke leer en het christelijke leven. Een van de uitkomsten was ook toen en daar dat zestig procent van de jongeren door thuis niet gestimuleerd wordt aan het jeugdwerk deel te nemen. Betrokkenheid van ouders bij de catechese en het jeugdwerk – er is op dit gebied nog een heel veld te winnen.
Het artikel van Herman van Wijngaarden in idea herinnerde mij aan het afscheidscollege van prof.dr. W. Verboom in Leiden, ruim vijf jaar geleden. Hij sprak over een ‘ontstellend gebrek aan kennis als het gaat om Bijbel en geloof’, over het naderen van de dramatische grens die Maarten Luther ervoer toen hij uitriep: ‘Help, lieve Heere, hoeveel narigheid heb ik er niet van gezien dat de gewone man bijna niets weet van de christelijke leer.’
De gemeente
Artikelen en onderzoeken die een alarmerende functie hebben, kunnen gemakkelijk tot kerkelijke somberheid leiden. Beter is als ze ons stimuleren en aansporen. Want in idea lees ik ook dat ‘tieners best willen dat de Bijbel in het jeugdwerk opengaat’. Als jongeren niet meer zien dat de Heere op de wijze van het verbond betrokken is bij mensen en dat zowel de gemeente als het gezin daarin een centrale positie heeft, wordt het geloof inderdaad individualistisch en komt onze ervaring zomaar in het middelpunt te staan.
***
‘Grote lijnen van de Bijbel niet meer bekend. Te veel voorzichtigheid bij ouders’. Laten we vandaag benadrukken dat het ouderschap ook een ambt is. Je kind voor de dienst aan God mogen opvoeden is niet alleen een voorrecht, maar ook een geweldige belasting. Want de doop spreekt van de ‘onreinheid van onze ziel’. Die onreinheid kun je als ouder niet witwassen. Daarom is het genade dat God toezegt mij en mijn kind te reinigen, als we door het geloof voor rekening van Christus komen.
Dat vaste verbond, die doorgaande lijn in de Bijbel, is zo heel anders dan ‘een aaneenschakeling van kick-momentjes’. Gelukkig maar.
P.J. Vergunst