Maria Magdalena
In het Evangelie en zeker rond de dood en de opstanding van Jezus komt een vrouw voor die voor talloze kunstenaars tot de verbeelding heeft gesproken: Maria Magdalena. Ze is vele malen geschilderd en in de letteren komt zij eveneens veelvuldig voor, bijvoorbeeld bij Martinus Nijhoff.
Op schilderijen staat ze vaak met attributen als de doornenkroon en de gesel die aan Jezus’ lijden refereren, maar ook met een zalfpot, bedoeld voor de gestorven Jezus. De bekende dichter Martinus Nijhoff (1894-1953) schreef ook over haar. Zijn Maria Magdalena heeft een tamboerijn en laat luid en duidelijk van zich horen.
Christelijke opvoeding
Nijhoff kende de Bijbel goed. Zijn vader was geen christen, maar zijn moeder gaf de kinderen van harte een christelijke opvoeding. Zij zong en bad met hen en schiep een gezinsleven van rust en veiligheid. Later zou de dichter daar weemoedig aan terugdenken, zoals in het bekende gedicht ‘Herinnering’:
Moeder, weet je nog hoe vroeger
Toen ik klein was, wij tezaam
Iedren nacht een liedje, moeder,
Zongen voor het raam?
en in ‘Het oude huis’, waarin hij schrijft:
Moeder, ik ken je nog: je zacht gelaat,
De rimpeltjes om je gestorven oogen –
Zing weer van God, die altijd naast ons staat –
De genoemde citaten komen uit Nijhoffs eerste bundel, De Wandelaar (1916). In deze bundel zien we de jonge dichter als iemand die afstandelijk naar het leven kijkt en er zelf niet goed raad mee lijkt te weten. Hij kijkt terug naar zijn jeugd, maar die biedt geen houvast meer. In die sfeer dicht hij de eerste keer over Maria Magdalena.
Vervloekt leven
Het gedicht ‘Maria Magdalena’ voert ons niet naar hogere sferen, maar naar een bed, waar zij ‘het zieke hoofd’ van een geliefde streelt, de ik in het gedicht.
Zij drinkt het licht in, gaat door de tuin met bloemen en beelden.
Ik zag een cirkel om het hoofd heen van de
Vrouw, die het doelloos leven nam als weelde.
De ik bewondert haar en denkt een stralenkrans als een cirkel om haar hoofd. Zij drinkt het leven, dat in zijn ogen doelloos is, met volle teugen. Hijzelf ontbeert die levenslust.
Na deze versregels volgt echter een wending: Maria Magdalena ontmoet de Gekruisigde.
Zij ging ten heuvel waar de kruisen stonden,
Zag haar leven vervloekt, waar Hij in pijnen
Machteloos hing aan ’t hooge hout gebonden –
En een triomf schreeuwde in de tambourijnen,
Toen zij waanzinnig dansende op de pleinen
Luid lachte omdat een God stierf voor haar zonden.
Lust en genot die haar leven uitmaakten, lijken haar nu een vloek. In de versregel waarin het woord ‘vervloekt’ voorkomt, wordt het metrum doorbroken, waardoor daar alle aandacht op valt. De vrouw die genezen werd van haar bezetenheid, ervaart een diepe vreugde en die uit ze hartstochtelijk. In dit gedicht komen drie personen voor: Maria Magdalena die een verandering doormaakt als zij de Gekruisigde ontmoet, ‘God’ Die sterft voor haar zonden en ten slotte de ik. Dat roept de vraag op: wat doet hij? Voor deze vraag zag Nijhoff zich geplaatst, en wellicht de lezer van het gedicht ook.
Bij het kruis
In de bundel Vormen zien we Maria Magdalena opnieuw. Hier wordt zij genoemd door de oude Johannes, die terugkijkt op de kruisiging. Het gedicht heeft een innige toon, zeker in de laatste strofe, die we herkennen uit het Evangelie en de brieven van Johannes. De discipel die Jezus liefhad, zeker, maar in Zijn sterven gaf Hij zoveel dat Johannes er pas veel later woorden voor kon vinden.
Johannes
Hij hing niet hoog aan ’t kruis: zijn voeten bleven
Ter hoogte van mijn schouder; maar hij leek,
Als ik van onder naar zijn stil hoofd keek,
Stijgende langs het hout omhoog geheven.
En toen de spijkers waren losgedreven
En ’t stijve lichaam in mijn armen streek,
Wist ik dat hij ons in den dood ontweek
En mij den bitt’ren beker had gegeven.
Maria nam zijn koud hoofd aan haar borst
En Magdalena schreeuwde en hief haar handen,
Petrus zag toe vanaf den muur der stad –
Mij had hij toen hij leefde liefgehad,
Maar toen hij stierf gaf hij zoo veel, dat ’k van de
Vervuldheid eerst na jaren spreken dorst.
Nijhoff typeert met enkele woorden de bekende bijbelse figuren: Petrus stond van verre – in Nijhoffs dichterlijke vrijheid op de stadsmuur – terwijl Jezus niet hoog aan het kruis hing. Zo verwerkt Nijhoff in zijn poëzie allerlei noties die bij een eerste lezing vaak onopgemerkt blijven. Johannes houdt de dode Jezus vast, moeder Maria wil haar zoon nog warmen, Magdalena – die in het andere gedicht wild zong bij de tamboerijn – schreeuwt hier met geheven handen. Ze is erbij als ‘een God’ sterft voor haar zonden.
Des Heilands Tuin
Ook in de graftuin is Maria Magdalena present. Nijhoff schreef christelijke ‘spelen’ voor Kerst, Pasen en Pinksteren. Daarmee zette hij het werk van zijn moeder voort, die als heilssoldate voor samenkomsten ‘stukjes’ schreef voor zangdiensten: samenspraken, ontleend aan het Evangelie, afgewisseld met liederen. In de jaren veertig schreef hij op verzoek Des Heilands Tuin. Daarvoor gebruikte hij spreektaal die hij een diepe inhoud gaf. Een passage over Maria Magdalena en een Romeinse officier bij Jezus’ graf, die ik erg mooi vind, neem ik uit dit grote gedicht over.
Officier
Jij deerne die je bent, wat zoek je bij een graf?
Maria Magdalena
Ik was een deerne, heer,
maar dankzij mijn Verlosser ben ik het niet meer.
Hij kwam en zag en overwon mijn boze geest.
Officier
Je spreekt alsof hij Caesar is geweest.
Maria Magdalena
Een groter Caesar heeft de wereld nooit gekend.
Officier
Weet jij dat jij de majesteit des keizers schendt
en dat ik jou hiervoor levend begraven kan?
Maria Magdalena
Met Hem begraven zijn is al wat ik verlang.
Officier
Ik vroeg wat je hier zoekt. Geef antwoord op die vraag.
Maria Magdalena
Behalve hier heerst overal de dood vandaag.
Maria Magdalena heeft in Des Heilands Tuin het laatste woord. Ik zie haar voor een volle zaal met kinderen en jongeren staan, het is oorlog, iedereen gaat zo weer naar huis. Maar niet zonder de lofzang. Zij roept op:
… en zingt ter ere Gods, omdat het Pasen is,
samen het “Hallelujah” der Verrijzenis.