Maria, moeder Gods
Kerkhervorming. Maarten Luther. Misstanden in de kerk, inclusief de Mariaverering, die worden ontmaskerd en aangepakt. Maar wordt met al het badwater ook de plaats die Maria zou moeten innemen, niet weggespoeld? Dat Maria geen gewone vrouw was, wordt vanuit de Bijbel wel duidelijk.
Elizabet riep, toen ze Maria begroette, vol verwondering uit: ‘Gezegend ben je onder de vrouwen (…) En zalig is zij die geloofd heeft…’ Toen de engel Gabriël de geboorte van de Heere Jezus aankondigde aan Maria, noemde hij haar ‘begenadigde’. En de gezegende onder de vrouwen, ‘want u hebt genade gevonden bij God’. En Maria? Ze is een en al gewilligheid en noemt zich ‘de dienares van de Heere’. Vol vertrouwen verlaat ze zich op Gods woord. En wat te denken van het Magnificat, de lofzang die Maria aanheft? ‘Want zie, van nu aan zullen alle geslachten mij zalig spreken.’ En dat mogen wij ook doen. Niet alleen omdat de Heere grote dingen aan haar gedaan heeft en omzag naar de nederige staat van Zijn dienares, maar ook omdat ze de woorden van Jezus, Die niet alleen haar zoon, maar ook haar Zaligmaker was, bewaarde.
‘Zalige’ jonkvrouw
Toch was het niet Luthers bedoeling om met het rooms-katholieke badwater ook de eerbied voor Maria weg te spoelen. Hij schildert haar als voorbeeld voor alle gelovigen. Aanvankelijk dacht hij zelfs dat het aanroepen van Maria niet verkeerd was. Herhaaldelijk stelt hij haar tot voorbeeld voor anderen. Hij noemt haar ‘hooggeprezen’ of ‘zalige’ jonkvrouw. En ‘de tere moeder van Christus’. Bovendien preekte hij graag op Mariafeesten en stimuleerde hij het om dagelijks haar lofzang, het ‘Magnificat’, te zingen. Hij heeft zelfs een boek aan haar lied gewijd. Wel wijst Luther er duidelijk op dat we haar niet zalig spreken vanwege haarzelf, maar omdat de Heere op haar neerzag. In het Magnificat schrijft hij dat Maria zich niet op haar maagdelijkheid, noch op haar deemoed beroemde, maar alleen op het genadige zien van God. ‘Alleen daarom, dat God haar heeft aangekeken, zal men zeggen: zij is zalig.’
‘Precies zoals wanneer een vorst een arme bedelaar de hand reikt, dan is niet de nietigheid van de bedelaar, maar de goedheid van de vorst te prijzen.’ Verder schrijft hij: ‘Die holle zwetsers hoort zij niet graag, die veel preken en schrijven over haar verdienste. Zij willen daarmee hun eigen, grote kennis ten toon spreiden en zien niet dat ze (…) de genade van God kleiner maken. Want zoveel als men haar aan waarde en verdienste toeschrijft, zoveel breekt men af aan Gods genade.’
Ook andere reformatoren prezen Maria als begenadigde en gezegende onder de vrouwen. Calvijn noemt haar ‘heilige maagd’, maar stelt tegelijkertijd dat hij, met verwerping van alle menselijke vondsten, alleen de weldaden Gods in haar tentoongespreid wil roemen. Ook onze geloofsbelijdenis spreekt zich over Maria uit en noemt haar ‘de gelukzalige maagd’. (NGB art. 18).
Kerkvaders
Toch zijn er tijden geweest waarin Maria een hogere plaats werd toebedeeld. Al in de tijd van de Vroege Kerk begon dat. Justinus Martyr (de Martelaar) wees er in de tweede eeuw op dat Genesis 2 en 3 met Lukas 1 en 2 zouden corresponderen. Maria zou dan de nieuwe Eva zijn. Net zoals Paulus in Romeinen 5 Christus tegenover Adam stelt. Eva was ongehoorzaam, Maria een en al gehoorzaamheid.
De kerkvader Irenaeus van Lyon heeft deze gedachte verder uitgewerkt. Zoals Jezus de Middelaar is, zo vertoont Maria trekken van een soort ‘middelares’. Maria zou haar medewerking aan de verlossing van Christus hebben verleend.
Origenes doet er in de derde eeuw nog een schepje bovenop. Hij kent haar, vanuit de nederigheid in het Lukas-evangelie, allerlei deugden toe. Door haar gerechtigheid, matigheid, moed, wijsheid, zachtmoedigheid en zelfverloochening zou ze een voorbeeld zijn voor alle christenvrouwen.
Al deze geluiden komen tot een climax op het concilie van Nicea in het jaar 431. Daar krijgt Maria de titel ‘Theotokos’ – moeder Gods. Oftewel: zij die God gebaard heeft. Deze benaming heeft de verering van Maria erg gestimuleerd.
Aandeel in herstelwerk
In de hoge Middeleeuwen heeft Bernardus van Clairvaux de verering van en devotie rond Maria een verdere impuls gegeven. Deze middeleeuwse theoloog was erg geliefd bij Luther. De reformator citeerde in zijn werken het meest Augustinus, maar op de tweede plaats kwam ontegenzeglijk Bernardus. Heel vaak lezen we in Luthers Latijnse werken: ‘Bernardus dixit’ (‘Bernardus zei’). Hij werkte de visie van genoemde kerkvaders verder uit in een knap bouwwerk, waarvan het fundament echter niet deugde.
Volgens Bernardus ‘hebben één enkele man en één enkele vrouw ons geschaad, doch God zij dank, door één enkele man en één enkele vrouw is niettemin weer alles hersteld en zelfs met woekerwinst van genaden’. Uit de oude Adam maakte God voor ons een nieuwe, en ‘Eva herschiep Hij tot Maria’. Een nieuwe Eva. ‘Moeder van alle levenden.’
‘Voorzeker Christus kon ons genoeg zijn, ja ook nu is al onze genoegzaamheid uit Hem. Maar voor ons was het niet goed dat de man alleen zou zijn. Het paste beter dat beide geslachten betrokken zouden worden in ons herstel, daar beiden aandeel hadden in onze verderving.’
En zeker, de Middelaar tussen God en mensen was Jezus, maar de mensen hadden ontzag voor Zijn goddelijke majesteit. Daarom moest ‘de gezegende onder de vrouwen’ ook een aandeel hebben in het herstelwerk. ‘Niets in haar is gestreng, niets is afschrikwekkend, zij is geheel zoet en biedt aan allen melk en schapenwol…’
Meegeleden
Maria zou, door haar eenheid met Christus, zelfs met Hem meegeleden hebben. Jezus stierf naar het lichaam, maar zij stierf mee naar het hart op Golgotha. Haar lijden, dat al begon bij haar jawoord aan de engel, zou deel hebben uitgemaakt van het verlossende lijden van Christus.
Bernardus gaat zelfs zover dat hij Maria ‘Middelares’ noemt, die staat tussen twee partijen, namelijk tussen God en mensen, om beiden met elkaar te verzoenen. Ze zou onze Voorspreekster bij Christus zijn, want de Zoon zal de Moeder verhoren, en de Vader zal de Zoon verhoren. Verder zou ze uitdeelster van alle genaden en ladder der zondaars zijn. Om mensen tot God te leiden. ‘Door U (Maria, HL) is de hemel bevolkt en de hel ontruimd, door U zijn de puinen van het hemelse Jerusalem weer opgebouwd en is aan de armen, die ernaar smachtten, het verloren leven wedergegeven.’
Hoe hoog iemand als Luther Bernardus ook had, in diens mariologie is hij hem terecht niet gevolgd.
Medeverlosseres
Bernardus en anderen benadrukten dat wij mensen iemand als Maria nodig hebben, om ons niet rechtstreeks tot de strenge Jezus te hoeven wenden. Zijn grootheid en majesteit zou ons te veel afschrikken.
In 1854 stelde de Rooms-Katholieke Kerk het dogma van Maria’s onbevlekte ontvangenis op. Schilderij: De onbevlekte ontvangenis, door Giovanni Battista Tiepolo, 1767-1769.
Grignion de Montfort (een Frans, rooms-katholiek priester en ordestichter van de Montfortanen) beweerde rond 1700 dat wij een bemiddeling bij de Middelaar nodig hebben, omdat Hij God is en wij in onszelf niet zuiver genoeg zijn om tot Hem te naderen. Die middelares zou Maria zijn. Christus zou Zich altijd liefderijk laten overwinnen door de boezem, de schoot en de smekingen van Zijn allerdierbaarste Moeder.
In de negentiende en twintigste eeuw heeft de Rooms-Katholieke Kerk een tweetal dogma’s, officiele leerstukken, over Maria opgesteld. In 1854 was dit het dogma van Maria’s onbevlekte ontvangenis. Er zou geen enkele smet van erfschuld aan haar kleven. De beslissing hiertoe was eigenlijk al in het einde van de Middeleeuwen genomen, maar werd nu pas officieel vastgesteld. Het tweede dogma was dat van Maria’s tenhemelopneming met lichaam en ziel, in 1950. Prof. Arnold Huijgen noemt in zijn studie over Maria beide leerstukken bedrijfsongevallen. In 1987 noemt paus Johannes Paulus II Maria maar liefst zesmaal medeverlosseres in zijn encycliek Redemptoris Mater (Moeder van de Verlosser). Hier moet wel bij vermeld worden dat paus Benedictus XVI, die een groot theoloog is, zich duidelijk heeft uitgesproken tegen het gebruik van de titel ‘medeverlosseres’.
Onverdiend geschenk
Prachtig hoe de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk in haar ‘herderlijk schrijven’ reageerde op het dogma uit 1950: ‘Maar het geloof, dat alleen oog heeft voor de onverdiende toewending van Gods genade, laat geen ruimte over om daarnaast ook nog degene te roemen die het onverdiende geschenk heeft aangenomen.’ Te midden van alle aandacht die er voor Maria is, wordt vaak vergeten dat Jezus op de bruiloft te Kana tot Zijn moeder zei: ‘Vrouw, wat heb Ik met u te doen?’ Door deze woorden sneed Jezus met het zwaard van het Woord de bloedband tussen Hem en Zijn moeder, radicaal door. Maria moet haar moederlijke invloed op geen enkele wijze bij Hem aanwenden. Het is Zijn voedsel de wil van Zijn Vader te doen en Zijn werk te volbrengen.
Ik eindig met onze geloofsbelijdenis. Daarin lezen we dat we ons niet moeten laten verschrikken door de grootheid van de Middelaar Die de Vader ons gegeven heeft. ‘Want er is niemand, noch in de hemel noch op de aarde, onder de schepselen, die ons liever heeft dan Jezus Christus.’ (art.26). Waarvan akte!