blog
In vrijheid gehoorzamen
Mondige christenen
Mensen richten hun leven naar eigen inzicht in en menen tegelijk dat zij gelovigen zijn. Dat is wat wij vandaag de dag volop waarnemen in de kerk. Het Woord van God is niet doorslaggevend in hun huwelijk en ook niet op terreinen van geld en tijd.
Mensen zijn mondig. In het hedendaagse spraakgebruik betekent mondigheid: los van elke vorm van bevoogding je eigen leven leiden. Geen God en geen meester! In dat klimaat wordt de mens zichzelf tot een god. Je beoordeelt de situatie om je heen vanuit jezelf.
Zelfontplooiing
De hang naar zelfontplooiing is in onze dagen sterk religieus ingekleurd. Dit gaat niet over mensen die zichzelf atheïst noemen. Integendeel, ze beschouwen zichzelf als gelovig. Maar ten diepste dient deze postmoderne religiositeit de ontplooiing van je eigen ik.
Dat type ‘geloof’ je niet alleen buíten de kerk, maar ook bínnen de gemeente. Ze zijn ‘liefhebbers van zichzelf’ (2 Tim.3:2). Ze hebben een schijn van godsvrucht, maar hebben de kracht ervan verloochend (2 Tim.3:5). Ze noemen de naam van Christus, maar komen niet tot gehoorzaamheid aan Hem. Ze blijven dicht bij zichzelf, maar niet bij Christus. Ze volgen hun hart, maar niet hun Heere. Ze blijven authentiek. Onder het mom van godsdienst blijven velen ongebroken vasthouden aan hun eigen levensstijl. Ze hebben de wereld lief (1 Joh.2:15).
Mensen stellen zich autonoom op ten opzichte van de gemeente. Het Woord van God is niet doorslaggevend in hun dagelijks leven.
Anders denken
Hier botst het evangelie onvermijdelijk op het postmoderne levensgevoel. Gods Woord stoort onze eigendunk. Het evangelie vraagt bekering (Hand.2:38): ánders denken. Wie van Christus is, beoordeelt zichzelf en de situatie om hem heen voortaan vanuit Gód, je bent niet zelf het laatste referentiepunt. Je wordt ongelovig (Miskotte): je gelooft niet langer in je eigen authenticiteit en onafhankelijkheid. Er gaat een kruis door onze autonomie.
Wij worden ongehoorzaam aan onze aandriften. Wij leren zelfverloochening en naastenliefde. Onze gedachten worden gevangen, en onder de gehoorzaamheid aan Christus gebracht (2 Kor.5:10). De Heilige Geest geeft en leert een nieuwe oriëntatie: de wil van God, de toekomst van Zijn Rijk.
Geestelijke volwassenheid
Het voorgaande zou tot de conclusie kunnen leiden, dat verbondenheid aan Christus ons maakt tot onmondige mensen. Dat is echter allerminst het geval. Gehoorzaamheid aan God past juist bij mondige christenen.
Alleen, dan hebben we het over een andersoortige mondigheid. Niet gevuld door zelfbewustheid, maar mondigheid die de Heilige Geest ons leert. Het kenmerkende van christelijke mondigheid is nederigheid voor God: jezelf volledig aangewezen weten op Zijn genade in Christus.
Een christen gehoorzaamt niet slaafs aan God, maar in vrijheid. Er is juist behoefte aan zulke geestelijke volwassenheid. Het evangelie beoogt nu juist om ieder mens ‘volmaakt te stellen in Christus Jezus’ (Kol.1:28), een ‘volwassen man’ (Ef.4:13). Mannelijke rijpheid ontstaat daar waar we Christus kennen in Zijn volheid, en de eenheid van het geloof bewaren (Ef.4:13).
Christus kennen
Dit ‘kennen van de Zoon van God’ is niet intellectualistisch kennen. Het gaat terug op de oudtestamentische uitdrukking ‘de HEERE kennen’ (Jer.31:34; Hosea 4:6; 6:6). Dit kennen is jezelf toevertrouwen aan Christus, en door Hem leven in een relatie met God, vertrouwelijk, in alle fijngevoeligheid (Fil.1:9). Christus kennen in de kracht van Zijn opstanding (Fil.3:10).
Kortom, christelijke mondigheid betekent dat we de alles overtreffende liefde van God in Christus leren kennen (Ef.3:14-21). Het is bevindelijke kennis, die rijpt in stilte en onder de druk van beproevingen. Het is weet hebben van de vergeving door Christus’ bloed, van verlossing door Zijn opstanding, van dagelijkse vernieuwing door Zijn Geest, en van hoop op Zijn toekomst.
Vast voedsel
Paulus beklemtoont dat een christen een ‘volwassen man’ moet zijn. Letterlijk: ‘volmaakt’. Volgroeid. Je kunt niet altijd een kind blijven (1 Kor.13:11). Je kunt niet altijd melk blijven drinken, er komt een tijd dat je vast voedsel krijgt.
Geestelijke rijpheid ontstaat wanneer de Heilige Geest ons hoe langer hoe meer vormt naar Gods beeld. Dan komen we ‘tot de maat van de grootte van de volheid van Christus’ (Ef.4:13). De Geest leert ons dat we slechts kunnen leven van genade. Hij neemt het uit Christus, en verkondigt het ons. Mondigheid ontstaat daar waar we steeds dieper en voller uit Christus leren leven.
Onderweg
Christus kennen in al Zijn volheid en heerlijkheid leren we niet op één dag. ‘Volmaakt’ zullen we pas zijn bij Zijn wederkomst. Intussen is de Heilige Geest wél bezig om ons ‘hoe langer hoe meer’ (geliefde uitdrukking uit de catechismus) te vernieuwen naar het beeld van Christus. God gaat met Zijn kinderen een weg. Wij zijn geroepen om dag aan dag ons leven in te richten op de toekomst van Gods Koninkrijk.
Onderweg zijn er vele bedreigingen, zoals de dwaalleer (Ef.4:14), het heimelijk vasthouden aan zonden waardoor de oude mens veel te veel ruimte krijgt om zijn vleugels uit te slaan (1 Petr.2:2), en geestelijke gemakzucht waardoor er stilstand optreedt in het toegroeien naar Christus (Ef.4:15). Er gebeurt niets meer, je loopt op platgetreden paden.
In de gemeente
Alles wat Paulus in Efeze 4 over de geestelijke volwassenheid schrijft, staat in het kader van de gemeente. Dat verdient dik onderstreept te worden. Mondige christenen worden we alleen in samenhang met andere broeders en zusters, dus in de ruimte van de kerk.
De gemeente van Korinthe dreigde uiteen te vallen in groepen. De oorzaak daarvan is dat men geen deel heeft aan de volheid en wijsheid van Christus (1 Kor.3).
Het uiteenbrokkelen van gemeenten is te wijten aan geestelijke onvolwassenheid. Want als we de volheid van Christus kennen, als wij allen werkelijk dicht bij Christus leven, dan komen we vanzelf ook dicht tot elkaar.
Bij de geestelijke volwassenheid behoort dat we komen tot de eenheid van het geloof (Ef.4:13, vgl. 3:18). Wij leven vaak in reactie op de eenzijdigheid van andere christenen en kerken. Dat is geestelijk onvolwassen. Ambtsdragers moeten de gemeente in dit opzicht onderwijzen.
Saamhorig
Geestelijke rijpheid ontvangen we altijd via de gemeenschap van de kerk. Wie dat verstaat, ‘beijvert zich om eenheid van de Geest te bewaren door de band van de vrede’ (Ef.4:3). Het huidige individualisme bedreigt het zicht op de gemeente, en daarmee ook op de trouw van God en van Zijn verbond.
De gemeente de rug toekeren is een teken van geestelijke onvolwassenheid. De kerk verlaten om elders zelf iets op poten te zetten is postmodern, het is niet bijbels. Wij behoren tot de kerk, krachtens Gods roeping en verkiezing. Daar leren we zelfverloochening. Horig worden aan God en aan Zijn Woord gebeurt altijd in samenhang met Zijn gemeente.
Ik pleit dus voor een saam-horige gemeente: een gemeente waar we elkaar vasthouden in het samen buigen voor God en het samen luisteren naar Zijn stem.
Ambten
In dit kader van de geloofsgroei spreekt Paulus over Christus. Hij is neergedaald. Hij is ook verhoogd. Ver boven alle hemelen vervult Hij alle dingen (Ef.4:8-10). Hij geeft sommigen tot apostelen, anderen als profeten, weer anderen als herders en leraars. Het ambt is een geschenk van de verhoogde Heere aan Zijn strijdende gemeente op aarde.
Door middel van de ambtsdragers wil Christus ons geestelijke groei geven. De ambten zijn gegeven ‘om de heiligen toe te rusten tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus’ (Ef.4:12).
Het ambt is dus gegeven om toe te rusten. ‘De gemeenteleden liggen niet aan het infuus bij de dominee’ (dr. A.J. Plaisier). Het ambt is niet bedoeld om de gemeente monddood te maken, maar juist op te voeden tot echte, christelijke mondigheid. ‘Totdat wij allen zullen komen tot…’. Dat laatste duidt dus weer op de weg die we hebben te gaan.
Kwetsbaar
Het ambt geeft op een bijzondere manier uitdrukking aan de eenheid van de gemeente (Ef.4:4-6). Het ambt heeft iets in zich wat mijn individu overstijgt. Het ambt bewaart de gemeente bij de gezonde leer. Zonder de dienst van ambtsdragers raakt de gemeente stuurloos, en wordt ze heen en weer geslingerd door golven van de tijdgeest, meegesleurd door elke wind van leer (Ef.4:14).
Het ambt is gegeven om de gemeente te bewaren bij het heil. Ik treed ambtelijk op namens de kerk, ten diepste namens Christus. Daar valt het woord ‘volmacht’ (Joh.20:19-23). Ouderlingen die goed regeren geeft Hij genade én eer.
Dat is uiteraard kwetsbaar. Ambtsdragers zijn geen robotten, maar mensen die de tijdgeest in het eigen hart ervaren en daarmee geconfronteerd worden in hun binnenkamer, tijdens huisbezoek of kringwerk, en op de kansel.
Juist voor ambtsdragers komt het erop aan dat ze zélf tot geestelijke volwassenheid zijn gekomen. Gerijpt in het sámen luisteren naar Gods stem. Samen met de kerk van alle eeuwen en plaatsen. Dat we bewaren en verwerken wat ons is overgeleverd.
Schade
Als ergens postmoderne mondigheid schade doet, dan is het wel wanneer ambtsdragers zich op een wereldse manier mondig gedragen. Juist ambtsdragers kunnen hun positie misbruiken in een greep naar macht. Er zijn talloze voorbeelden van koningen in Israël, Saul voorop, die door hun ongehoorzaamheid het hele volk tot dwalen brachten. Laat dat tot onze waarschuwing gezegd zijn.
Het omgekeerde brengt overigens evenmin vrucht. Sommigen van ons zijn bevangen door een verlegenheid die niet uit God is. Omzichtig vermijden ze elke conflict. Maar ook dat schaadt de eenheid en de geestelijke groei van de gemeente. Juist ambtsdragers hebben nodig Christus te kennen in Zijn volheid, zodat ze vrijmoedig spreken over Hem en over zijn heilzame geboden.
Tot opbouw
Als ambtsdragers geestelijk gerijpt zijn, vervuld van de Heilige Geest, gebroken in onszelf, en hopend op God, dan mogen ze van de opgestane Heere verwachten dat Hij hun dienst inzet tot opbouw van de gemeente. ‘Laten wij ons in liefde houden aan de waarheid’ (Ef.4:15). Laten ambtsdragers ertegen waken dat ze de Heilige Geest zouden bedroeven. Laten ze de eenheid van het geloof behouden en zich niet laten meenemen in allerlei kerkelijk geharrewar, waardoor meer verwarring dan opbouw ontstaat. In gesprekken met gemeenteleden moeten ambtsdragers afsteken naar de diepte: wie is Christus voor u? Leeft u met Hem? Welke plaats neemt u in in Zijn gemeente? Zo zal hun dienst gezegend worden.
Van Christus uit wordt het hele lichaam samengevoegd. Van Christus uit. Dat doen wij niet. Dat kúnnen wij niet. Christus kán het. En Hij dóét het. Het lichaam verkrijgt Zijn groei, tot opbouw van zichzelf in liefde (Ef.4:16).
Zo leeft de gemeente toe naar de komst van Christus. Dankbaar én gehoorzaam.
J.A.W. Verhoeven
Ds. J.A.W. Verhoeven is predikant van de hervormde gemeente te Leerdam en lid van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond.