Waar bent u naar op zoek?

Nederlandse geloofstraditie

dr. H. Klink
Door: dr. H. Klink
21-07-2022

In Het Grote Huis achter de dijk schrijft dr. Ewald Mackay op een kundige en aansprekende manier over de plaats van de christelijke geloofstraditie in ons land. Deze traditie heeft onze cultuur tot indrukwekkende hoogten gebracht, is nog steeds zichtbaar. De grote vraag: zal ze verdwijnen?

In het boek, dat verscheen in de Artios-reeks van de Gereformeerde Bond, verdeelt dr. Mackay de Nederlandse geschiedenis in acht perioden, die hij acht ‘archeologische lagen’ noemt. Wanneer een archeoloog gaat graven, stuit hij op de gelaagdheid in de bodem: door de voorwerpen die hij er vindt, tekenen zich meerdere tijdperken af, waarbij de voorwerpen ook nog eens een indruk geven van elk tijdperk.

Het landschap

Mackay treft de verschillende tijdperken van de Nederlandse geschiedenis niet aan in wat hij onder de grond aantreft, maar daarboven. Zo begint hij zijn eerste hoofdstuk met een herinnering aan hoe hij als jongen naar Den Donk fietste, een klein Alblasserwaards gehucht op een prehistorische terp. Na deze herinnering opgehaald te hebben, vertelt hij over ons land in de tijd van de prehistorie. In deze vorm heeft hij zijn boek gegoten: eerst vertelt hij wat hem in het Nederlandse landschap is opgevallen, vervolgens geeft hij aan uit welk tijdperk het komt, daarna geeft hij een geschiedkundig overzicht van dit tijdperk, om af te sluiten met een evaluatie ervan.

De vorm waarvoor de auteur gekozen heeft, is origineel en biedt voordelen. De auteur lijkt op een gids die de groep die hem is toevertrouwd, op iets interessants wijst en zo de aandacht trekt. Daarna vertelt hij over de tijd waarin het interessante waarop hij wees, is ontstaan om vervolgens aan te geven hoe hij zelf staat tegenover hetgeen hij naar voren bracht. Zo maakt dr. Mackay ons op een prettige manier wegwijs door het landschap van de geschiedenis van Nederland.

Genuanceerd

Men krijgt dit landschap werkelijk voor ogen, want de auteur verstaat de kunst om in kort bestek veel te vertellen. Nergens wordt zijn betoog een dor feitenrelaas. De lezer wordt in het verhaal meegenomen en krijgt al lezend in de gaten dat hem veel wordt aangereikt. Daarin ligt een van de grote verdiensten van dit boek: op een verantwoorde manier brengt Mackay ons in aanraking met de hele Nederlandse geschiedenis, van de prehistorie tot de huidige tijd. Dr. Mackays weergave is genuanceerd en eerlijk. Hij maakt de dingen niet mooier dan ze zijn. Zo laat hij schaduwzijden zien van de achttiende eeuw (slavernij) en laat hij niet na te wijzen op het feit dat veel Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog wegkeken tijdens de Jodenvervolging. Ook geeft hij aan dat ons koloniale verleden bepaald niet onbesmet is.

Persoonlijke evaluatie

Naast de feitelijke weergave vindt de lezer aan het eind van elk hoofdstuk een evaluatie. Dan wordt duidelijk dat Mackay schrijft als christen-historicus. Hij laat zien wat hem treft, wat hem te denken geeft, waarvoor hij dankbaar is en wat hem moed geeft. Zijn beschouwing over de Middeleeuwen sluit hij als volgt af: ‘Ik sta zeer positief tegenover deze middeleeuwse wereld. Protestanten hebben nog wel eens de neiging om zich negatief uit te laten over deze tijd. Daarin ga ik niet mee. Ik houd van de middeleeuwse monastieke sfeer, zoals die tot vandaag tot ons komt door middel van de kloosters, het gregoriaans, de romaanse en gotische kerken. Van de vroege vierde eeuw tot 1500 zijn onze voorouders hier ter kerke gegaan en hebben zij het Evangelie gehoord. Wij zijn met hen verbonden en we moeten die verbondenheid koesteren en bewaren.’

Over het tijdperk van de Verlichting schrijft hij: ‘Waar misschien de hardheid en scherpheid van de gereformeerden vatbaar zijn voor kritiek, is hun oprechte en diepe teleurstelling over de voortschrijdende moderniteit mij dierbaar en begrijp ik hun zorgen over de grote religieuze en maatschappelijke veranderingen. Ons land dreigde in een nieuwe vorm terug te keren tot de prechristelijke beschaving.’

Identiteit

Aan het slot van zijn boek gaat Mackay in op de vraag naar de identiteit van ons land. Hij stelt dat Nederland niet onverdeeld een protestants land genoemd kan worden. De ‘archeologische lagen’ zijn niet begonnen met de Reformatie. Al rond 350 na Christus werd het eerste bisdom in Nederland opgericht: de Armeniër Servatius werd er bisschop. Rond 650 begon, vooral door toedoen van Willibrord en Bonifatius, de kerstening van Europa en Nederland. Zij knoopten de banden aan met Rome, waarvan de invloed groot (en de eerste tijd ook zegenrijk) was. Daarna komt de Reformatie. Dat brengt hem tot de overweging: ‘De kern van deze identiteit wordt mijns inziens gedragen door de overtuiging dat in onze Lage Landen het licht Gods is gaan schijnen. Gods hand is rijk en zegenend over ons geweest. Eeuwenlang heeft de christelijke geloofstraditie onze cultuur gestempeld en haar tot indrukwekkende hoogten gebracht. De erfenis van dit alles is nog steeds zichtbaar.’

Vervreemding

De auteur zegt niet voor niets ‘nog steeds’. De vraag die hij opwerpt, is of deze geloofstraditie zal verdwijnen. Mackay plaatst de Nederlandse geschiedenis in het grote raamwerk van de hele wereldgeschiedenis. Dit raamwerk ontleent hij aan de kerkvader Augustinus, die de geschiedenis verdeelde in zeven perioden, van Adam tot aan de wederkomst. Het zesde tijdperk is de periode die loopt van Christus tot het einde der tijden, de zevende is die van de wederkomst. De Nederlandse geschiedenis speelt zich af in deze zesde periode. Mackay oppert: het is heel goed mogelijk dat wij leven in ‘de nacht van deze zesde dag’, dus kort voor de wederkomst.

De recente wereldgeschiedenis wordt gekenmerkt door brute oorlogen en internationale spanning. Daarbij komt dat Nederland een seculier, modern en postmodern land is geworden, waarin sprake is van politieke en religieuze vervreemding. De auteur tast de toekomst af en vraagt: ‘Zal Nederland een nieuwe archeologische laag tegemoet gaan, die van een nieuw heidendom? Of komt er een wending en gaan wij nog een nieuw reveil meemaken?’ Hij antwoordt: ‘We weten het niet en proberen onze weg te zoeken in schaduwlanden van de tijd vanuit de hoop dat God ook in het heden een ommekeer kan geven.’

Leven vanuit de hoop

Op de laatste bladzijden geeft hij aan waarnaar hij uitziet: dat we iets kwijtraken van onze vechtlust, dat Rome en de Reformatie elkaar zullen vinden, dat de kerken niet toegeven aan moderniteit, maar in de trant van C.S. Lewis ‘op een intelligente en barmhartige manier’ het christelijk geloof zullen verdedigen tegenover de moderniteit en de postmoderniteit, dat ‘we vasthouden aan’ de klassieke geloofstraditie zonder dat we ons te veel laten meevoeren door evangelische invloeden, dat er sprake zal zijn van een prediking die niet antropocentrisch is, maar theocentrisch. Het boek eindigt met dank voor de geloofstraditie die God aan Nederland gegeven heeft, waardoor ook de ziel van de auteur, in het ‘Grote Huis achter de dijk’, is aangeraakt.

Het boek van Mackay heeft dus een objectief en tegelijk sterk persoonlijk karakter. De voordelen van deze opzet heb ik aangegeven. Wellicht zijn er ook nadelen aan verbonden. De evaluaties in het boek doen soms meditatief aan en zijn weinig thetisch. De lezer treft er niet een visie aan zoals die te vinden is in bijvoorbeeld W. Aalders’ boek over Nederland als protestantse natie en over de kerk als het hart van de wereldgeschiedenis. In het eerste gaf dr. Aalders aan dat ‘protestants’ vanouds een politiek begrip is en vertaald kan worden met ‘anti-ideologisch’. In het tweede gaf hij zich rekenschap van de taak van de kerk in het heden. Wellicht had de auteur met Aalders’ werken (nog) meer kunnen doen.

dr. H. Klink
dr. H. Klink