Nieuwe goede kerkmuziek
‘ Ik beleef er veel vreugde aan om mensen goede muziek aan te reiken, want muziek geeft vleugels aan geloof.’ Dit is een treffende uitspraak van componist, kerkmusicus en dirigent Dirk Zwart. Hij is een kleinzoon van de bekende organist Jan Zwart, die in 1937 overleed. Maar hij is ook neerlandicus. Een veelzijdig mens dus. Het theologisch tijdschrift Onderweg had een interview met hem. Het hart van kerkmuziek, zo legt hij uit, draait om de gemeente.
Onderweg
‘Zingen is voor de gemeente de belangrijkste mogelijkheid tot actieve participatie in een kerkdienst. Het begint met luisteren, maar als de gemeente wil reageren, wil klagen, wanhopen, bidden, aanbidden, loven of prijzen, dan doet ze dat niet sprekend, maar zingend. God troont op de lofzangen van de gemeente. De melodieën voor gemeentezang moeten volgens mij meeslepend en enthousiasmerend zijn, maar niet te moeilijk. Het moet na een of twee keer beluisteren mee te zingen zijn. Ik denk dat ik in staat ben dergelijke muziek te maken. Laten we eerlijk zijn, sommige kerkmuziek is droog en saai of moeilijk om mee te zingen. Ik beleef er veel vreugde aan om mensen goede muziek aan te reiken, want muziek geeft vleugels aan geloof. Ik heb een koor en weet dat er mensen op zitten die vervreemd zijn geraakt of vervreemden van de kerk. Maar bij het zingen van liederen houden ze nog een lijn open naar God. Dat is wat kerkmuziek dus kan doen. Het is daarom ook belangrijk dat er nieuwe kerkmuziek wordt gemaakt om bij de tijd te blijven en in verbinding te blijven met de mensen van nu. Maar dan wel zonder dat het plat wordt, zonder dat het de gedaante en de cultuur van de massa aanneemt. Het moet, zeg maar, niet te veel de kant van ‘De Toppers’ op gaan in de kerk.’
U spreekt over God ervaren in muziek. Over wat voor muziek hebben we het dan?
‘Daar is veel over te zeggen. Ik hecht veel waarde aan kwaliteit en misschien ook wel een bepaalde heiligheid in muziek. Ik heb weleens in een lezing opgeworpen dat er een bepaald godsbeeld schuilgaat achter bepaalde typen kerkmuziek. Hoe dat precies zit, weet ik nog niet. Maar een kathedraal waarin kerkmuziek klinkt, representeert een ander godsbeeld dan een evenementenhal met een band en beeldschermen. Het is enigszins schematisch, maar ik voel me meer thuis bij die eerste soort muziek. God is voor mij de heilige en niet zozeer vader of vriend. Gaandeweg is God ook wel abstracter geworden voor mij en meer op afstand komen te staan.’
Mensen kennen u van kerkmuziek, maar misschien ook wel van de polemische stukken die u af en toe schrijft en waarin u van uw hart geen moordkuil maakt. Wat drijft u in uw werk? Waarom doet u wat u doet?
‘(…) Ik schrijf in het bijzonder kerkmuziek voor nietgeschoolde zangers. Voor amateurs, zogezegd. Dat heeft mijn hart. Ik houd van de traditie waarin ik ben opgegroeid en waarin altijd veel aandacht is geweest voor de zang van de gemeenschap, die hoofdzakelijk bestaat uit niet-geschoolde zangers. In de roomskatholieke traditie is de gemeentezang nooit echt goed geworteld. Het is mijn ervaring dat daar vaak wat aarzelend wordt gezongen, terwijl bij protestanten over het algemeen nog altijd goed wordt gezongen. Ik draag graag eraan bij dat die lofzang wordt gaande gehouden, ook met nieuwe kwalitatief goede kerkmuziek. Daarom heb ik me ook wel boos gemaakt over de totstandkoming van het Nieuwe Liedboek en de keuzes die daarbij zijn gemaakt. Het is toch een liedboek waar we waarschijnlijk veertig jaar mee vooruit moeten en waarin niet alle liederen van voldoende kwaliteit zijn. Er staat bijvoorbeeld een versie van het Onze Vader in die ik bijzonder treurig vind. Je zingt dan: ‘onze Vahader in de he-he-mel’. Ik weet dat het ingeburgerd is en er zullen best veel mensen zijn die het mooi vinden, maar het is kwalitatief ondermaats. En dat kleine beetje opwekkingsliederen en die paar Psalmen voor Nu, wat moet je daar nou mee in zo’n grotendeels klassieke bundel? Wat moet een doorsneegemeente daarmee? Had er dan een écht klassieke bundel van gemaakt!’
Wapenveld
Een heel ander onderwerp is abortus. Wapenveld, het orgaan van de reünistenvereniging van studentenvereniging C.S.F.R., denkt in de huidige jaargang na over wat een moreel beraad in onze samenleving in de weg staat en hoe dat beter kan. Verschillende thema’s zullen aan de orde komen. In het nummer van augustus jl. was dat abortus. Op 24 juni van dit jaar verwierp het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten het Roe versus Wade-arrest, met als gevolg dat abortuswetgeving weer bij de afzonderlijke staten komt te liggen. In Nederland gaat pro-choice voor verruiming van de abortuswet en pro-life wil het recht op abortus beperken of afschaffen. Mw. Mirjam Kosten weidt een uitvoerig betoog aan de problematiek, waarin helaas het enerzijds-anderzijds-gehalte heel hoog is.
De grootste gemene deler in de politieke opstelling rondom abortus lijkt nu angst te zijn. Beide kampen, uitgesproken pro-choice en uitgesproken pro-life, kunnen niet berusten in de status quo zoals die vastlag in de Wet afbreking zwangerschap. In een interessante masterscriptie beschrijft mr. Martine Wursten hoe beide kampen bang zijn terrein te verliezen en zich daarom beijveren stappen in hun eigen gewenste richting te zetten. Het debat rond abortus in Nederland is dus te typeren als een loopgravenoorlog, waarin uitgesproken voor- en tegenstanders, ingegraven in het eigen gelijk, zich zowel belegeraars als belegerden weten. Vooralsnog lijkt in Nederland vooral het pro-choice kamp terrein te winnen; denk aan het schrappen van de verplichte bedenktijd van minimaal vijf dagen en aan de verkrijgbaarheid van de abortuspil nu ook bij de huisarts. Of die wederzijdse angst reëel is, valt te bezien. De maatschappelijke steun voor de toegang tot abortus is massief maar begrensd. De gemene deler is dus allesbehalve een gedeelde grond omdat beide kampen primair andere doelen nastreven: toegang tot abortus beperken versus verruimen en, vooral, verzekeren. Deze twee bewegingen bemoeilijken het vinden van een gedeelde grond omdat de motieven niet alleen anders zijn, maar diametraal tegenover elkaar staan.
Toch vreemd dat de maatschappelijke steun voor abortus als ‘massief’ omschreven wordt, terwijl in het vervolg van het artikel wordt voorgesteld dat het een strijd is tussen twee gelijkwaardige partners. Want, zo lees ik, vooralsnog lijkt het dat in Nederland het pro-choice kamp terrein wint. Dat is niet de werkelijkheid. Het pro-choice kamp heeft al decennia geleden de strijd gewonnen. Het pro-choice kamp heeft niets te vrezen. De voorstanders van abortus hebben de wet achter zich staan, de rechtspraak, de Europese wetgeving. Zelfs is het zo dat abortus onderdeel vormt van handelsverdragen die de EU sluit met landen in Afrika, in de Cariben en in Oost- Europa. Dat is de ethische politiek nieuwe stijl, waarvoor alles moet wijken. Ook hebben de pro-choicers sommige kerken (onder andere de Protestantse Kerk) aan hun kant staan. De strijd die gevoerd wordt, is die van Klein Duimpje tegen de reus. De auteur van het artikel wijst er terecht op dat het coalitieakkoord een onmogelijk compromis over abortus bevat.
‘We garanderen toegankelijke abortuszorg en spannen ons vanwege de impact die een abortus kan hebben in om de (na)zorg te verbeteren en het aantal (herhaal)- abortussen te verminderen.’
De praktijk laat echter zien dat de toegankelijkheid tot abortus verruimd wordt (geen bedenkdagen meer), terwijl van vermindering van het aantal abortussen nauwelijks sprake is: het zijn er nog altijd 157 per duizend levend geboren kinderen, ondanks alle anticonceptiemiddelen.