Waar bent u naar op zoek?

Nieuwe vormen van kerkzijn

dr. A.A.A. Prosman
Door: dr. A.A.A. Prosman
17-02-2022

De staat van de Rooms-Katholieke Kerk hield de afgelopen weken zowel Trouw als het Nederlands Dagblad flink bezig. Beide kranten besteedden er een artikelenserie aan, inclusief een opinieonderzoek, overigens zonder dat ze het van elkaar wisten. Dat leidde tot de pijnlijke situatie dat beide kranten ter afronding van hun publicaties tegelijkertijd een interview aanvroegen bij de bisschoppen. Dat kregen ze, keurig na elkaar.

Trouw

Over de staat van de Rooms-Katholieke Kerk ging het ook in een redactioneel commentaar van Trouw (6 december).

Hoe kan de rooms-katholieke kerk in ons land overleven? En: houdt de leiding van de Nederlandse kerkprovincie zich eigenlijk echt met die vraag bezig? Kardinaal Eijk voorspelde in 2018 dat in zijn aartsbisdom Utrecht van de nog ongeveer 250 kerken er in dat bisdom in 2028 misschien nog tien of vijftien over zijn. Als er niets gebeurt, zou die voorspelling zomaar uit kunnen komen. Terwijl er echt nog wel parochianen zijn die zich willen inzetten en die hopen dat er iets gebeurt: dat er ruimte komt voor vernieuwing, voor eigen initiatief, voor creativiteit. Te vaak wordt dat initiatief nu de kop ingedrukt. En dat terwijl die parochianen en de parochiebesturen vaak al alles op alles moeten zetten om de boel überhaupt draaiende te houden. De rooms-katholieke kerk in Nederland is een priesterkerk: het hart van het kerkelijk leven is nog steeds de zondagse mis waarbij de eucharistie wordt gevierd. Met de priester als middelpunt. Maar als er steeds minder kerken en steeds minder priesters zijn is dat moeilijk vol te houden. Geef ruimte aan nieuwe vormen, geef leken de ruimte om daar een belangrijke rol in te spelen, geef vrouwen meer ruimte om kerkelijke functies te vervullen. Als de katholieke kerk Nederland íets nodig heeft, is het nieuw elan. De parochianen willen wel, nu de kerkleiding nog.

Dat de koers van de kerkleiding anders, conservatiever is dan van de parochianen, zal wel kloppen. Dat is al sinds jaar en dag zo. Maar of daarmee recht gedaan wordt aan de kerkverlating, is nog maar de vraag. Geef de basis de ruimte en geef ruimte aan nieuwe vormen… en dan? Behalve vormen moet er ook inhoud zijn. Zit het daar niet op vast? In de Protestantse Kerk is de inbreng van gemeenteleden veel groter dan van parochianen in de Rooms- Katholieke Kerk. De Protestantse Kerk kent geen hiërarchische structuur. De basis van de kerk heeft dus veel meer ontplooiingsmogelijkheden, maar gaat het ‘bij ons’ zoveel beter?

De Nieuwe Koers

De Nieuwe Koers schrijft in het laatste nummer over de pioniersplekken die vanaf 2012 overal in den lande gesticht werden. Hoe gaat het na tien jaar met deze pioniersplekken? Hoe ontwikkelen ze zich? Ze waren bedoeld als een antwoord op de kerkverlating. Die ontwikkeling moeten we niet gelaten over ons heen laten komen, dacht de kerkleiding. Laten we de mensen opzoeken waar ze zijn, naast hen gaan staan en een vorm van kerkzijn bedenken die bij hen past. In een interview met enkele missiologen worden deze vragen uitgediept.

Bijbellezen in een café, een kledingruilwinkel, een eigentijds klooster of het onderhouden van een gezamenlijke buurttuin. Sinds 2012 kent de Protestantse Kerk (PKN) pioniersplekken, missionaire initiatieven naast de traditionele kerk. Gemeenschapsvorming staat centraal en bovendien worden er meestal laagdrempelige vieringen gehouden. Wat is de missionaire mindset van de betrokken pioniers? Sake Stoppels, tot voor kort beleidsmedewerker aan het Landelijk Dienstencentrum van de PKN en lector theologie aan de Christelijke Hogeschool Ede, vroeg dat onlangs in een onderzoek onder twintig pioniers. Het is opvallend dat maar weinig pioniers iets ophebben met de klassieke verzoeningstheologie – bekering en je laten redden van zonde door de dood van Christus. De deelnemende pioniers kregen de vraag voorgelegd: ‘Wat is de bijdrage van het christendom aan een mensenleven?’. ‘Heel veel antwoorden (waren): genade’, zegt Stoppels. ‘In deze verharde samenleving begrijpelijk. Maar opmerkelijk: ze koppelen genade niet aan verzoening door Christus. Jezus is voor veel pioniers en voorgangers niet primair de verzoener, maar vooral iemand die je bijstaat, accepteert zoals je bent en je geen torenhoge eisen oplegt. Veel pioniers zeggen: Jezus redt ons niet zozeer van de zonde en de eeuwige dood, maar Hij is ons op een bevrijdende manier nabij (…)’.

De resultaten staan niet op zichzelf maar lijken te bevestigen wat uit internationaal onderzoek al eerder bleek. Veel missionair gedreven christenen groeiden op met het idee dat je moet zorgen dat de niet-gelovige ander tot geloof komt, zodat hij of zij na de dood in de hemel komt. Maar inmiddels geloven ze dat niet meer. ‘Het blijkt voor velen – zelfs voor missionair bevlogen christenen – moeilijk om aan hun medemensen uit te leggen wat het goede nieuws is’, schreef Stefan Paas, hoogleraar missiologie in Amsterdam en Kampen, daarover onlangs in het vakblad Kerk en Theologie. Traditionele antwoorden klinken vreemd en aanstootgevend, modernere opvattingen sleets en weinig onderscheidend. (…) Zelfs voorgangers en missionaire pioniers herkennen die verlegenheid. Ze zijn vaak beter in benadrukken wat ze niet meer willen overbrengen dan wat hun boodschap nu wel is (…). Paas wijst op een Engels onderzoek waar zelfs gewezen wordt op het gevaar van ‘Jezusloze gemeenschappen’.

Stoppels lijkt deze opvatting van Paas enigszins te nuanceren als hij zegt dat de pioniersplekken allesbehalve ‘Jezusloos’ opereren.

‘Veel pioniers weten niet precies hoe het zit met de redding van de mens en dat vinden ze niet erg. Ze nemen afstand van de massieve geloofsinhoud waarmee ze opgroeiden, maar willen wel Christus presenteren’. Sake Stoppels herkent deze verschuivingen ‘in hoge mate’ bij zichzelf en in de breedte van het kerkelijk landschap. ‘Het idee dat iemand anders uit een heel andere tijd voor jou de kastanjes uit het vuur haalt, leeft niet meer in deze tijd. Christenen die nog wel aan die dogmatische formuleringen vasthouden, beleven dat vaak niet existentieel, maar vooral rationeel. Maar vergeving en genade door God blijft wel in beeld. De weg waarlangs is nu anders: niet uitsluitend als je gelooft in het offer van Christus’. De vraag is of dat een probleem is. Stoppels vindt van niet. (…)

Zondevergeving is tegenwoordig geen goede binnenkomer bij spirituele zoekers (…). Onze cultuur is verschoven van een schuld- naar een schaamtecultuur, met nadruk op presteren. Daar ligt een kans voor pioniers: in de kerk word je nergens op afgerekend’.

Een onthullend verhaal. Het tekent een theologische crisis. Kerkelijke werkers en theologische docenten raken in verlegenheid als het over centrale bijbelse noties gaat. Neem het woord zonde. Zo’n woord is geen ‘binnenkomer’, lees ik. Inderdaad, wie zo’n woord zonder context gebruikt, is niet verstandig bezig. Maar wie zo’n woord afschaft, schaft de kerk af. Alle andere woorden zijn dan een slag in de lucht. Dat was in de jaren zestig nog wel anders. Toen ging het in de maatschappijkritische theologie over gerechtigheid en daarvoor gingen (sommige) theologen de barricaden op, zoals Dorothee Sölle. Zonde, schuld, gerechtigheid waren concrete begrippen – al werden die eenzijdig, horizontaal en politiek ingevuld. Martin Luther King had ook geen moeite met bijbelse noties als zonde en gerechtigheid. Ze vormden de kern van zijn theologie.

Pionieren is bepaald niet eenvoudig. Maar juist zij die te maken hebben met de rafels van de samenleving kijken het kwaad recht in het gezicht. Wat is eigenlijk het doel van de pioniersplekken? Er lijkt slechts één opdracht te zijn: je verbinden met de samenleving. Terecht zegt Stoppels dat als Israël zich met alles en iedereen verbonden had, het al lang ten onder was gegaan. In dit verband noemt hij Bonhoeffer. Bonhoeffer zei dat we in een seculiere wereld het goede moeten doen en moeten bidden. Maar Bonhoeffer voegde daar nog een derde element aan toe: het geheim bewaren, het geheim van de verzoening.

dr. A.A.A. Prosman
dr. A.A.A. Prosman