Waar bent u naar op zoek?

Ogen als spiegel van de ziel

dr. M.J. Kater
Door: dr. M.J. Kater
19-05-2022

Preken over verzoening is noodzaak. Maar als de Heere zegt dat er geen verzoening meer mogelijk is, wat dan? De veelzijdige verkondiging kent ook deze kant, zodat verzoening nooit tot het ‘meubilair van de kerk’ gaat behoren, maar een genadig geschenk is en blijft.

Er klinkt een profetische oordeelsaankondiging van het gericht over de stad van God, te beginnen bij het huis van God. ‘Daarom zal Ik ook niemand ontzien, en Ik zal geen medelijden hebben…’ (Ezech.9:10). Het verdient de voorkeur om iets dichter bij de beeldtaal van dit vers te blijven: ‘Daarom ook wat Mij aangaat, Mijn oog zal geen medelijden hebben en Ik zal niet sparen…’ In de inleiding van de preek – of al bij de Schriftlezing – is het goed om woorden te geven aan de gedachten die een dergelijk hoofdstuk oproept. Het is geen gedeelte waar we bij voorbaat van zeggen: ‘O, wat fijn dat dit gedeelte voor ons open ligt.’ Het is inmiddels de vijfde keer dat ‘Mijn oog zal geen medelijden hebben en Ik zal niet sparen’ klinkt (5:11; 7:4,9; 8:18) en nu is het ook echt over en uit.

Gebroken

De predikant doet er goed aan kort te schetsen wat de situatie is van Ezechiël: hoofdstuk 9 is onderdeel van een langer visioen (8-11), dat de profeet ontvangt met het oog op de reeds weggevoerde ‘elite’ van het tweestammenrijk. Het doel? Hen een illusie armer maken, namelijk dat het ‘toch wel weer goed zal komen’ of ‘nooit helemaal verkeerd kan gaan’. Het is bittere ernst. Misschien is de (aan)klacht van de Heere wel een van de meest ontmaskerende: ‘omdat Ik gebroken ben door hun hart, dat hoererij bedrijft. Dat van Mij afgeweken is’ (6:9). In deze oordeelsprofetie worden onze ogen gericht op Gods ogen en van Zijn ogen geldt nu: ‘geen medelijden meer’. De Heere zal niemand meer ont-zien!

Dat is onthutsend en dan moet er wel echt wat aan de hand zijn. Immers, géén ogen zijn zo vol liefde als de ogen waarmee Hij hen aanzag in Egypte (Ex.2, Ez.16: 5-8) en die goedkeurend rustten op het huis waar Hij wilde wonen zolang het volk in Zijn wegen zou gaan (1 Kon.8). Juist in het licht van de openbaring van Zijn ogen tot nu toe in de geschiedenis van Israël is de verbijstering groot. Zijn ogen zijn immers de spiegel van Zijn hart. ‘Niet meer…’ Laat de gemeente inleven, voelen, wat zo’n uitdruk-king betekent. ‘Hij/zij kijkt me niet meer aan… niet meer… in liefde, met medelijden, maar vol toorn.’ Terzijde: een van de redenen om van de beeldtaal van de ogen gebruik te maken, is ook dat voor kinderen de taal van de ogen duidelijk is.

Niet goedkoop

Tegen het oordeelswoord van ‘niet meer’ helpt geen redeneren (‘we zijn toch volk van het verbond, dus…’). We zijn ook geen slachtoffer, maar dader. De enige weg laat die ene ‘Man’ zien met de schrijverskoker, gekleed in linnen. Hij geeft een merkteken op het hoofd van hen die protest aantekenen, die aan Gods kant kwamen staan (God rechtvaardigen) en daarom ‘zuchten en kermen’. Nee, dat is geen verdienste – het gaat niet over beroepsklagers – maar het openbaart wat er in hun hart is: liefde tot de Heere.

Hoewel het waar is dat de kennis van God die dit gedeelte ons bijbrengt, ons niet bevalt, het is wel heel leerzaam. Want als we erkennen dat ‘we nooit gedacht hadden dat de Heere zó zou reageren’, dan komt er plaats voor het wonder van ‘we hadden nooit meer verwacht dat de Heere toch nog woorden van verzoening zou spreken’. Er ís medelijden en er ís vergeving, maar daar kun je niet ‘zo maar’ op hopen. Genade is nooit goedkope genade.

Zullen we deze woorden, gericht aan Israël, aanvaarden als woorden voor vandaag, voor de kerk en persoonlijk? Het Evangelie schittert hierin dat dit oordeelswoord niet het laatste woord is! Diezelfde ogen van toen rusten met welgevallen op de Zoon bij de Jordaan vol liefde (‘Deze is Mijn Zoon’). Vaders oog zou altijd vol medelijden op de Zoon kunnen rusten. Toch keurt de Vader deze Zoon geen blik meer waardig op Golgotha, Hij spaart Hem niet, maar geeft Hem over. In de verkondiging mag het ‘merkteken’ tot ‘kruisteken’ worden. Van ‘de Man’ naar Christus gaat niet via een directe identificatie; er mag iets raadselachtigs blijven.


Toen zei Hij tegen mij: De ongerechtigheid van het huis van Israël en van Juda is buitengewoon groot. Daarom zal Ik ook niemand ontzien, en Ik zal geen medelijden hebben. Ik zal hun weg op hun eigen hoofd doen neerkomen.

Ezechiël 9:9a,10


Volgende week deel 5, over de kloof tussen arm en rijk.

dr. M.J. Kater
dr. M.J. Kater