column
Onderzoekservaring
In Apeldoorn kennen we tegenwoordig de figuur van de onderzoeksstage. Studenten kunnen meedraaien met lopend theologisch onderzoek, onder andere om te zien of dat mogelijk iets voor hen zou zijn in de toekomst.
Niet iedere student kan en wil zo’n onderzoeksstage. Je moet er een aanvraag voor indienen en pas als ook de docent er wat in ziet, wordt de student ingeschakeld bij het onderzoek van de docent. Win-win, want de docent kan onderzoekstaken uitbesteden en de student steekt er hopelijk iets van op.
Laatst sprak ik een student die op driekwart van zijn onderzoeksstage zat en eigenlijk het gevoel had dat hij tijd te kort kwam, dat hij van het onderwerp waar hij mee bezig was, steeds minder begreep en dat hij dus ongeschikt was voor onderzoek. Dat laatste heb ik tegengesproken: hij is niet ongeschikt, hij heeft alleen maar gemerkt hoe onderzoek werkt. Het gevoel dat je het niet begrijpt, dat je intellectuele spankracht nét te kort schiet — voor mij hoort dat juist bij wat onderzoek wezenlijk is. Dat maakt het spannend, intellectueel uitdagend, maar ook vermoeiend en soms deprimerend. Ik heb de student dus welkom geheten in de club.
Maar goed, wat moest hij nu dan? Ik heb hem gevraagd om op te schrijven wat de belangrijkste vragen en problemen zijn die hij tegenkomt en daaraan toe te voegen wat zijn voorlopige antwoorden zijn, of waarom hij het antwoord niet weet. Wie weet komt hij er wel achter dat hij dan een mooi artikel geschreven heeft.
Zo gaat het althans in mijn ervaring: als je denkt dat je er niets meer van begrijpt, wordt het hoog tijd om te gaan schrijven. Je bent er dan bijna.
Zelf heb ik dit ook moeten leren. Veel studenten zijn niet gewend om fouten te maken of iets te ondernemen dat echt helemaal mis kan gaan. Bij velen van hen ging het op school van een leien dakje. Dan is onderzoek een heel nieuwe wereld, waarin je ontdekt dat ‘ervaring’ betekent dat je genoeg fouten hebt gemaakt om ze snel te ontdekken. Die ervaring gun ik iedere student.
Arnold Huijgen