Waar bent u naar op zoek?

Oneindige waarde

prop. R.P. Hoogenboom
Door: prop. R.P. Hoogenboom
17-03-2022

Wie kent hem niet: Hugo de Groot? Op een spectaculaire manier ontsnapte hij in een boekenkist uit slot Loevestein. Dat Hugo de Groot – die meestal met zijn verlatijnste naam Grotius wordt aangeduid – ook een boek over de verzoening door Jezus Christus schreef, is minder bekend.

Hugo de Groot (1583-1645) was zeer begaafd. Al op vijftienjarige leeftijd promoveerde hij in zowel het Romeinse als het kerkelijke recht. Hij werd een belangrijke jurist, die internationaal bekend geworden is. Zo legde hij de basis voor het moderne volkenrecht. Ook is hij bekend vanwege zijn pleidooi voor de vrije toegang tot de zee.

Boekenkist

Behalve jurist was Grotius taalkundige en theoloog. Tijdens zijn leven raakt Grotius langzamerhand betrokken bij de kerkelijke strijd in de periode van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Hij heeft nauwe contacten met Johan van Oldenbarneveldt en kiest partij voor de remonstranten. In 1618 komt de godsdienst-politieke strijd tot een climax: op 29 augustus worden Van Oldenbarneveldt en Grotius gevangen genomen en op 13 november komt de Synode van Dordrecht voor het eerst bij elkaar. In 1619 volgt op 13 mei de onthoofding van Van Oldenbarneveldt en Grotius wordt begin juni naar slot Loevestein gebracht om daar zijn ‘eeuwige’ gevangenisstraf uit te zitten. Op 22 maart 1621 ontsnapt hij echter op een spectaculaire wijze in een boekenkist.

In 1614 schrijft Grotius een boek over de genoegdoening door Jezus Christus, in het Latijn De satisfactione. Dit boek is een verdediging van de verzoeningsleer tegenover Faustus Socinus (1539-1604). Socinus is ook een jurist, die zich steeds meer toegelegd heeft op de theologie en het godsdienstige leven. Hij ontkent de drie-eenheid van God en de godheid van Jezus. Volgens Socinus is Jezus niet gekomen om de straf op de zonden te dragen om zo ‘genoegdoening’ te schenken aan de gerechtigheid van God. Jezus is volgens hem vooral een voorbeeld om na te volgen. Hij is de Verlosser, omdat Hij de eeuwige weg van de verlossing verkondigd heeft. Zijn denkbeelden legt Socinus vast in zijn belangrijkste boek over Jezus Christus de Redder, in het Latijn De Jesu Christo Servatore.

Genoegdoening niet nodig

In zijn boek stelt Socinus aan de genoegdoening door Christus twee hoofdvragen. Allereerst is dat de vraag waarom genoegdoening nodig is: God kan toch wel ‘zomaar’ vergeven, zonder dat Christus daarvoor gestraft hoeft te worden? Volgens Socinus is genoegdoening niet nodig om te kunnen vergeven, want straf en vergeving sluiten elkaar uit. Als een zonde gestraft is, is de schuld weg en is vergeving niet meer nodig. En andersom, als een zonde vergeven is, is straf niet meer nodig. Volgens Socinus kan God ervoor kiezen om af te zien van Zijn recht om te straffen en zonden ‘zomaar’ vergeven.

De tweede hoofdvraag van Socinus is of genoegdoening mogelijk is. Volgens Socinus kan Christus geen genoegdoening voor ons mensen schenken, omdat Hij onvoldoende met ons mensen verbonden is om de straf van de zonde van ons over te nemen.

Sowieso zou de eeuwige dood als een vorm van lijfstraf niet overdraagbaar zijn van de ene persoon naar iemand anders: het overdragen van een straf is volgens hem alleen mogelijk bij geldelijke schulden, niet bij lijfstraffen. Bovendien zou Christus volgens Socinus voor maximaal één mens genoegdoening kunnen doen: iedere mens heeft zijn eigen, unieke verlosser nodig. Anders klopt het rekenkundig niet.

Morele schuld

Als Grotius zijn reactie op Socinus’ boek schrijft, is Socinus al dertien jaar overleden. Grotius is dus niet direct in gesprek met Socinus. De belangrijkste reden waarom hij zijn boek schrijft, is waarschijnlijk omdat de remonstranten en ook hijzelf worden beschuldigd van ‘socinianisme’: de remonstranten zouden Socinus en zijn denkbeelden navolgen. Het lijkt er veel op dat Grotius met zijn reactie op Socinus’ belangrijkste boek heeft willen aantonen dat de remonstranten zuiver op de graat zijn als het om de verzoeningsleer gaat. In zijn boek zet Grotius eerst de ‘algemene’ leer over de genoegdoening uiteen op basis van de Bijbel. Daarna weerlegt hij de twee hoofdvragen van Socinus over de noodzaak en de mogelijkheid van de genoegdoening. Dat doet hij als een bekwame jurist met veel juridische argumentatie.

Als het gaat om de noodzaak van de genoegdoening, is de kern van het probleem volgens Grotius dat Socinus zonde te veel ziet als een geldschuld: alsof het een contractuele relatie betreft tussen twee personen, waarbij God de Schuldeiser is en de mens de schuldenaar. In zo’n contractuele situatie is het inderdaad zo dat straf en vergeving elkaar uitsluiten. Zonde is volgens Grotius echter van een andere orde dan een geldschuld. Zonde is moreel van aard. De verdorvenheid van de daad vereist straf en de straf op de zonde is de (eeuwige) dood. Als God straft, doet Hij dat volgens Grotius niet als een Schuldeiser om een tekort bij Zichzelf aan te vullen. Ook straft Hij niet uit emotie, als Iemand Die beledigd is (waarbij Grotius niet ontkent dat God wel degelijk beledigd is). Hoe God wél gezien moet worden als het om straffen gaat, is dat Hij Regeerder is.

De goede en rechtvaardige orde in Gods schepping is verstoord geraakt door de zonde en moet hersteld worden. God wil Zijn goedheid kwijt aan de mensen, maar dat kan niet als die vreselijke eeuwige straf blijft. Van die straf kan Hij niet zomaar afzien. Genoegdoening is nodig om de orde in Zijn schepping te herstellen. Wel kan God een ‘versoepeling’ toepassen: vanuit Zijn goedheid straft Hij Christus in plaats van de zondige mens. Zo demonstreert God Zijn rechtvaardigheid (Rom.3:25-26) en op grond van de genoegdoening door Christus schenkt God vergeving.

Mystieke band

De mogelijkheid van de genoegdoening is volgens Grotius gelegen in de plaatsvervanging: Christus ondergaat de straf op de zonde in plaats van de zondige mensheid en God accepteert die daad van genoegdoening. Plaatsvervanging is volgens Grotius mogelijk, omdat Christus voldoende met ons mensen verbonden is. Behalve de lichamelijke band omdat Christus mens geworden is en ons vlees heeft aangenomen, is er een mystieke band: Christus is door God Zelf aangewezen als het hoofd van het lichaam. Die mystieke band is vergelijkbaar met het verband tussen een koning en zijn volk en die band is veel sterker dan een lichamelijke band. Volgens Grotius kan Christus voor heel de mensheid genoegdoening doen, vanwege de waardigheid van Zijn Persoon: Christus is God. Bij de beoordeling dat Christus de straf gedragen heeft, moet worden meegewogen dat Hij God is. Ook Zijn perfecte onschuld en heiligheid dragen bij aan die beoordeling, aangezien het het kostbare bloed van een onschuldig Lam betreft. De kwalitatieve aspecten geven een oneindige waarde aan Christus’ dood als genoegdoening voor de zonde. Ten slotte toont Grotius in reactie op Socinus aan dat het niet onrechtvaardig is als iemand een lijfstraf ondergaat voor een ander als degene die gestraft wordt, daar zelf toestemming voor verleent. Dat is precies wat Christus deed: Hij gaf vrijwillig Zijn leven als een losprijs voor velen/allen (Mark.10:45; 1 Tim.2:6) en God de Vader accepteerde genadig deze genoegdoening.

Lofprijzing

De conclusie is dat volgens Grotius de genoegdoening door Christus nodig en mogelijk is. Zo demonstreert God Zijn gerechtigheid en door het geloof ontvangen we op grond van die genoegdoening vergeving van onze zonden en vrijspraak van de straf van de eeuwige dood. Waar kunnen we beter mee eindigen dan waarmee Grotius zijn boek eindigt: de lofprijzing aan de drie-enige God? ‘Aan U, Heere Jezus – als werkelijk God, als werkelijke Verlosser, als werkelijke Priester, als werkelijk slachtoffer voor onze zonden – samen met de Vader en de Geest één God, zij eer en glorie.’

prop. R.P. Hoogenboom
prop. R.P. Hoogenboom