Ontdekkersmentaliteit
Elk jaar is er de Nacht van de Theologie, die overigens ’s avonds plaatsvindt en keurig op tijd eindigt. Tijdens het evenement wordt niet alleen de Theoloog des Vaderlands gekozen, maar ook wordt de prijs voor het ‘beste theologische boek’ van het afgelopen jaar uitgereikt. En één keer in de tien jaar is er een oeuvreprijs. Die is overigens nog maar één keer eerder toegekend, in 2012. Toen werd het werk van theoloog/dichter Huub Oosterhuis bekroond. Het is opvallend dat in de afgelopen tien jaar geen boek van Bram van de Beek verkozen is als beste theologische boek. Dat heeft, denk ik, menigeen verbaasd. Maar nu is een inhaalslag gemaakt: hij werd vereerd met de oeuvreprijs.
Theologie.nl
Op theologie.nl is een uitvoerig interview te lezen van Koos van Noppen met dr. A. van de Beek. Enkele fragmenten uit dit interview.
In 1974 promoveerde u op een proefschrift in de biologie; over bramen. (…) Nadien zou u nóg een keer promoveren, nu in de theologie, bij H. Berkhof. Is een loopbaan in de biologie ooit een serieuze optie geweest?
‘Nee, nooit, dan eerder natuur- en sterrenkunde. Zonder dat op jonge leeftijd al gedecideerd te hebben besloten, heb ik altijd het idee gehad om theologie te gaan studeren. “Jij moet dominee worden”, zei een leraar in de derde klas van de lagere school tegen me, toen ik op een lastige vraag antwoordde.’
Uw vader was ouderling in de Hervormde gemeente in Lunteren, op de Veluwe; gereformeerde bond. Werd de keuze voor theologie thuis gestimuleerd?
‘Jawel, maar niet gedwongen. Hoewel we ook van mening verschilden, had mijn vader zeker invloed. Ds. Gijs Boer ook (de toenmalige plaatselijke predikant, kopstuk van de GB, red.); al verliet hij Lunteren toen ik 14 was. Maar je krijgt als kind veel mee van de sfeer van heiligheid, in de kerkdiensten en preken. Er waren in die tijd meer jongens op het dorp die predikant zijn geworden. Blijkbaar waren er identificatiefiguren met uitstraling. Op het gymnasium had ik na het alpha-diploma dat nodig was voor de theologie ook de bèta-richting nog gedaan, omdat ik ook een tijdje met de gedachte heb gespeeld om natuur- en sterrenkunde te gaan studeren, eventueel naast theologie. Dat zijn studiegebieden die raken aan de grenzen van ons denken, daar valt wat te ontdekken. Er was op school veel aandacht voor nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen, zoals de kwantummechanica, bij aardrijkskunde ging het over drijvende continenten. Zulke uitdagende terreinen boeiden me mateloos. Die ‘ontdekkersmentaliteit’ is me altijd bijgebleven, ook nadat ik koos voor theologie. In Utrecht was er maar één hoogleraar die me echt aansprak en uitdaagde, dat was Van Ruler. Hij durfde zelfstandig te denken en zei tijdens colleges dwarse dingen. En een week later kon hij het tegenovergestelde beweren, met kracht van argumenten.’ (…)
Een van uw eerste spraakmakende publicaties was ‘Waarom? Over lijden, schuld en God’. (…) Dat was in 1984.
‘In 1981 was ik op 34-jarige leeftijd benoemd tot hoogleraar in Leiden. Mijn proefschrift uit het jaar daarvóór was tot dan toe mijn enige publicatie in de theologie; zoiets zou nu ondenkbaar zijn.’ (…)
De vragen rond het lijden vormen een majeur thema in uw werk. Het is misschien ongepast om erover te beginnen bij de feestelijke mijlpaal van een oeuvreprijs, maar er kleeft een somber imago aan uw theologie: Het is niks en het wordt niks, met deze wereld. Ik hoorde eens iemand zeggen: Van de Beek bespeelt een viool met één snaar.
‘De kerkvader Athanasius is ook een monomaan genoemd, omdat hij altijd maar in de weer was met de christologie. Ik had een promovendus uit Korea die zeer muzikaal begaafd was; hij bespeelde een éénsnarig Aziatisch instrument. De kunst is dan om op die ene snaar zoveel variaties te spelen, dat je de prachtigste muziek krijgt…
Het wordt niets met deze wereld, inderdaad. Als je iets wilt zeggen over onze cultuur (ook de kerkelijke cultuur) moet je je daar goed in verdiepen. In deze tijd lees ik dagelijks de Engelstalige versie van Oekraïense kranten. De ontwikkelingen van de frontlinie met de Russen volg ik op de voet. Dáár vallen nu de beslissingen. Ik weet hoe het er in de politiek aan toe gaat. In Zuid-Afrika, in Nederland, al is het daar zo ongeveer a-politiek: men schuift alles voor zich uit. Ik vólg het allemaal, juist dáárdoor weet ik hoe pervers de wereld in elkaar zit. (…)
We kunnen het wereldleed niet veranderen. Tegen Bas van der Vlies (SGP) heb ik weleens gezegd: “Denk niet dat jij vanuit je theocratische idealen het Koninkrijk van God hier kunt stichten. Zorg nou maar dat het dak van de vluchtelingenopvang niet lekt.” (…)
In 1996 schreef ik Schepping; de wereld als voorspel voor de eeuwigheid, ook naar aanleiding van de dis-cussies over geloof en wetenschap. In de VS ontmoette ik in die tijd vooruitgangsoptimisten die zelfs meenden dat de techniek wel een oplossing zou vinden voor verbranding van onze planeet. Zo oppervlakkig… Toen ben ik me gaan verdiepen in de geschriften van de Vroege Kerk, de kerkvaders Athanasius, Irenaeus, Tertullianus en Origenes. Ik moest als kerkelijk hoogleraar ook bijbelse theologie doceren. Dan duik je in de vragen rond Genesis 1. Ik ontdekte dat elke gedachte aan een Paradise Lost onzin is; dat vind ik nog steeds. Ook de idee van de mens als rentmeester kun je daar niet uit destilleren. Genesis 1 zegt met zoveel woorden, tegen de achtergrond van de cultuur waarin het is geschreven, de wereld is een beestenbende. De mens heeft daarin een plekje, maar zal de omringende natuur hebben te overheersen. “Je zult haar vertrappen”, zorg dat je haar van het lijf houdt. Er is een tuin, een veilige, omheinde plek. Maar die kan alleen bestaan door het ongedierte zoals wilde zwijnen met
Wacht even, hebben we het over hetzelfde begin, waarvan geschreven staat dat God zag dat het ‘zeer goed’ was?
‘Wat is ‘goed’? Is dat onze perfectie en ons ideale rustige bestaan? We belijden als christenen dat het kruis van Christus goed is. Dat is ook niet de goedheid van een zonnige middag op het terras. De wereld is goed omdat het Gods wereld is, vol donkere majesteit. God wordt gekend als het Lam dat de zonde van de wereld draagt. Alleen in Hem weten we wie God is, want verder hebben we God nooit gezien, zegt Johannes. Als je het dus over ‘goed’ hebt, begin je daar. Zó is de wereld goed. (…)
Toen ik op enig moment zicht had op deze grondlijn van de theologie, ben ik begonnen aan de reeks Over God spreken, oorspronkelijk bedoeld als studieboeken, een christelijke dogmatiek, vergelijkbaar met die van Van der Kooi en Van den Brink, maar dan in zes dunne deeltjes.’
Dat is wat uit de hand gelopen…
‘In die boeken wil ik de hoofdthema’s van het credo tot aan de grenzen doordenken. Het gaat om de achtergrond van de geloofsbelijdenis van Nicea. Hoe hielden de christenen het vol, onder de keizers, eerst onder de vervolgingen en daarna in de omarming? Ze richten zich op de Ene, de Enige die hen redden kan, God zelf. Dat is de kern van het credo. In Jezus heeft God zich reddend naar ons uitgestrekt. Van meet af aan was Hij de Gekruisigde.’