Ontroering en verbazing
Augustinus en Kohlbrugge, hoe verschillend ze ook zijn, vinden elkaar in diepe verwondering over het wezen van God en Zijn daden. We luisteren naar enkele stemmen uit de kerkgeschiedenis, naar wat ze zeggen over verwondering.
In de Vroege Kerk leeft in het algemeen wel de overtuiging dat verwondering in het geloofsleven onmisbaar is. Het grootmaken van de Heere heeft verwondering als wortel. De bekende kerkvader Chrysostomus gaf eens aan dat hij in zijn preken vooral ook bedoelde verwondering voor Gods aangezicht te wekken. Dat kan ons te denken geven.
Augustinus
In deze regels wil ik graag de aandacht vestigen op Augustinus. Ook van hem kan gezegd worden dat de verwondering in het geloofsleven hem na aan het hart ligt. Niet dat hij er een aparte behandeling aan wijdde, maar wel klinkt steeds weer zijn spreken over ons onderwerp en dan met name in de Belijdenissen. Dr. M.A. van Willigen bracht me in een artikel uit 2018 bij enkele plaatsen uit Augustinus’ werk. Herhaaldelijk heeft de bisschop van Hippo het over de schepping, over de werken van God in de natuur als voorwerp van zijn verwondering. Bijvoorbeeld de kiemkracht en vormkracht van een zaadkorrel, een geliefd beeld bij Augustinus, roept bij hem verbazing op. Hij verwondert zich over de sterrenhemel en over muziek als gaven van God. Veelzeggend klinkt het dan ergens in de uitleg van Psalm 41: ‘Ik ben op zoek naar de Kunstenaar van dit alles.’
De Drie-enige
De diepste verwondering in het hart van Augustinus komt naar voren als hij het, vooral in de Belijdenissen, heeft over de drie-eenheid. Dat kan ons dan vandaag weer verbazen: kan iemand zich over zo’n onderwerp verwonderen? Blijkbaar wel. Dat vergt dan wel een leven dicht bij de Heere en een voortdurend onderzoek van de Schrift. Bij Augustinus gaat deze verwondering hand in hand met die over de onbegrijpelijkheid van God. De Drie-enige is duizelingwekkend groot.
God Zelf en de werken van God zijn het voorwerp van de verwondering. Wie zou verwacht hebben dat Augustinus dan vooral dít werk van God naar voren brengt: dat Hij besloten heeft om een gemeente te verlossen? ‘Wat moest ik huilen… dagenlang’, zo schreef hij over de tijd waarin de diepte van Gods besluit en het geheim van de zaligheid in Christus voor hem opengingen. Hier spreekt een man die zich erover verwondert dat hij, ‘afgedwaald schaap’, door de Herder werd gezocht. Samen met zijn moeder sprekend over het eeuwige leven is er bij beiden aanbidding en verwondering.
Geen rekensom
Een tweede stem waarnaar we luisteren, is die van de bekende negentiende-eeuwse dr. H.F. Kohlbrugge. Ook van hem hebben we geen systematische behandeling van ‘geloofsverwondering’, maar evenals bij Augustinus tintelt zijn werk van verwondering. ‘God leidt Zijn heiligen wonderbaar’ – met deze stelling typeert Kohlbrugge zijn persoonlijke en ambtelijke leven, maar ook zijn preken en schrijven. Hij is een aangevochtene. We hebben hier te maken met een man wiens denken en bezig zijn keer op keer worden doorkruist door Gods werken.
Het leven met en uit God is geen rekensom en wordt nooit ofte nimmer een vanzelfsprekendheid. Máár, aan het einde van onze eigen mogelijkheden staan de wonderen van Gods genade. Er is een Ander Die in Zijn dood en opstanding heil bewerkt heeft. Wat blijft hier anders over dan verbazing en verwondering, keer op keer?
Kohlbrugge was net als Luther een man van de paradoxen. Wie in één woord zijn leven en werken getypeerd wil hebben, moet denken aan het woordje ‘nochtans’. De bekende woorden van Luther over ‘de wonderlijke ruil’ zijn Kohlbrugge uit het hart gegrepen. ‘God leidt Zijn heiligen wonderbaar. Belooft Hij hen het licht, dan maakt Hij alles duister; belooft Hij hun hulp, dan wordt elk steunsel verbroken. Waar Hij wil oprichten, daar keert Hij om. Belooft Hij ons de vrede, hoe onrustig wordt het dan niet in ons?’ (preek over Hebr.12:11). Het is hier niet zo’n grote stap meer om te denken aan het woord van Luther: ‘De Heere is dan het meest nabij, waar Hij het verst verwijderd schijnt.’ Het mag duidelijk zijn dat hier alle vanzelfsprekendheid wegsmelt. Op de weg van het levend geloof word ik keer op keer verrast door Hem Wiens werken groot zijn. In een leven dicht bij de Schriften kende Kohlbrugge zijn God, maar tegelijk peilde hij als weinig anderen wat er leeft in het hart van de mens. Kan het anders dan dat hier keer op keer verwondering doorbreekt? Bij alle verschillen die we zouden kunnen aanwijzen tussen Augustinus en Kohlbrugge in hun theologische opvattingen, treft ons hier de sterke overeenkomst. Beiden leven en theologiseren in verwondering voor Gods aangezicht. Zingt Augustinus verrast over de werken van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest in hun volkomen harmonie, eeuwen later zet Kohlbrugge deze lofzang voort. Kijken we hier trouwens niet de Kerk der eeuwen in het hart?
Kennis van God
Naar ik hoop, is het ons gebleken dat verwondering en geloof heel dicht bij elkaar liggen, onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Wordt soms de christelijke hoop een onafscheidelijke dochter van het geloof genoemd, aan de verwondering zouden we eenzelfde titel kunnen geven. Levend geloof zonder verwondering laat zich bijbels gezien niet denken. In dat verband kan de vraag gesteld worden hoe het toch komt dat we in het Evangelie Farizeeën en Schriftgeleerden zien rondlopen zonder enige verwondering. Wordt het niet veroorzaakt door het feit dat ze niet echt weten wat zonde is en wat genade is? Ze spreken grote woorden, soms ook ware woorden, maar die zijn voor hen geen wonder. Geloof dat leeft, stelt keer op keer de verbaasde vraag hoe groot de Heere is en hoe machtig Zijn werken zijn. Anders gezegd, de verwondering van het geloof leeft en ademt in de kennis van God en van onszelf – denk aan de machtige inzet van Calvijns Institutie. Deze ontroering en verbazing heeft en houdt haar plaats in de drieslag van onze catechismus (kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid).
Wonderlijke ruil
Gebrek aan verwondering leidt al gauw tot verveling en gezapigheid. Heling en genezing daarvan zijn er in de terugkeer tot God. De verloren zoon, terug bij zijn vader, verwondert zich… Hij maakte geen redding, werkte geen redding, zijn vader gaf hem die. Verwonderlijk dat er ook vandaag geen tekort aan genadewonderen in Christus is.
In de wereldstad Rome is een kleine gemeente – wat stelt ze voor in het centrum van de wereldmacht? Er wordt een brief gelezen van ene apostel Paulus. Het gaat over Wie God is, Wie Christus is, wie de mens is. Paulus stelt aan de orde het werk van de Drie-enige, hij belicht van alle kanten de wonderlijke ruil. Het gaat over redding van Joden en heidenen. Het loopt alles uit op een indrukwekkende lofzang: uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Worden ontroering en verwondering in de gemeente niet opgeroepen? Hier gebeuren dingen die de grote beslissingen die binnen het keizerlijk paleis in Rome genomen worden, te boven gaan.
Verwondering zal een heel belangrijk deel van het toekomende leven zijn. ‘Heere, Drie-enige God, wordt dit heil door U aan mij, óók aan míj gegeven? Wie is U gelijk?’