Waar bent u naar op zoek?

Op naar Nederland

dr. A.A.A. Prosman
Door: dr. A.A.A. Prosman
05-11-2020

De Vlaamse journalist Matthias Declercq woonde een halfjaar op Urk. Hij ging mee vissen, drinken en bidden. Dat laatste viel hem het zwaarste. Trouw had voor de bijlage Tijdgeest een interview met hem.

Trouw

Al was het zijn eigen wilsbesluit om voor een tijdje in het dorp neer te strijken, zijn nieuwe dorpsgenoten dachten dat hij ook nu van hogerhand gestuurd was. Maar dan van nog iets hoger, vertelt Declercq. Hij richt de blik naar boven, langs de witte vuurtoren, naar een sombergrijze wolkenmassa. “Ik kreeg van heel wat Urkers de vraag: ‘Weet je dat je hier met een bedoeling bent?’ Het kwam erop neer dat ze Gods sturende hand zagen achter mijn komst en dat het uiteindelijke doel was dat ik tot geloof zou komen.” Vol ongeloof: “En ze dachten dat echt, hè?”

Hij doet en laat er heel wat voor om er te aarden. Zo gaat hij, net als de meeste Urkers, op zondagen tweemaal daags naar de kerk. Leest hij twee meter literatuur over Urk. Gaat hij mee naar jeugdhonken, een eufemisme voor de illegale discotheken die verstopt zijn in loodsen op het industrieterrein, waar hij op vriendelijke wijze het aanbod om een lijntje te snuiven afslaat. En gaat hij mee varen op zee om kotsmisselijk terug te keren.

Was het u dit alles waard?

“Jazeker. Het was voor mij een groot avontuur. Ik ging er natuurlijk niet zomaar heen. Toen ik elf jaar geleden kwam, was er iets dat me trok in het dorp. Het had iets te maken met saamhorigheid die je zo sterk kon voelen in de dagen dat men rouwde om de jongen Dirk Post. Ze liepen toen in een lange stoet het dorp door, hand in hand, met kaarsen in het donker. Ik vind het een heel fijn dorp.”

Declercq vindt het een heel fijn dorp, maar slaakt ook de verzuchting dat praten met calvinisten het gevoel geeft dat je laarzen zich vastzuigen in de modder. Als voorbeeld geeft hij het opvissen van een dijbeen van een mammoet van tienduizenden jaren oud.

“Ik vind dat fantastisch en was zo blij als een kind. Maar dan werd er toch van mij verwacht dat ik, daarover vertellend, dat jaartal voor me hield en in plaats daarvan ‘heel oud’ zou zeggen, puur om geen aanstoot te geven. Ik kreeg te horen: ‘Dat kan niet’ en: ‘ach ja, dat zegt de wetenschap’. Het badinerende daarvan, zo van: ‘Ach jongetje, je begrijpt het toch niet, je laat je iets wijs maken’, staat me heel erg tegen. Ook als het ging om de theologie van de bevindelijk-gereformeerden speelde zoiets. Je moet weten dat dat voor mij allemaal nieuw was, ik ben weliswaar katholiek opgevoed, maar dat is in België intussen een compleet ontzielde we‑ reld. Als je op Urk niet naar de kerk gaat, word je nagekeken. Bij mij thuis was het andersom. Maar ik heb me echt in het geloof op Urk verdiept en wilde er alles van weten. Ik ben naar iedere kerk geweest en dat zijn er zo’n 25 bij elkaar en maakte altijd notities tijdens de preken, maar als ik vragen stelde kreeg ik vaak toch het deksel op m’n neus. Dan was het: ‘Voor een ongelovige als jij is dat niet te vatten’. Dat vind ik jammer. Als je dingen vraagt, is het al snel: ‘Je begrijpt het niet’. Misschien was het naïef van me, maar ik had iets meer respect en empathie verwacht.”

Het beeld van Urk kantelt meerdere keren in het interview. Hij ziet mooie maar ook minder mooie dingen. Kerkscheuringen en -splitsingen dragen niet bij aan saamhorigheid. Declercq ontdekte dat de ‘lichten’ zich meer ergeren aan de ‘zwaren’ dan andersom. Toch vindt de journalist op Urk nog veel goede dingen terug die de moderne samenleving al lang is kwijtgeraakt.

“Op een van de eerste dagen van mijn verblijf belandde ik bij Reijer thuis, een oude visser van in de zeventig met een baard als Sinterklaas, die met een gebroken enkel op bed lag. Hij begon te vertellen een middag lang en om de vijf minuten moest ik opstaan en de deur opendoen voor iemand. De één kwam biefstuk brengen, de ander soep, de volgende stamppot. Bij vertrek kreeg ik een paar bakjes mee, want ze kregen het daar allemaal niet op. Zat ik daar in mijn huisje stamppot te eten van een Urker die ik niet eens kende.”

Nederlands Dagblad

De Vlaamse journalist ging naar Urk om mensen te leren kennen, niet om hen te bekeren. Dat was wel het doel van veel Amerikaanse evangelisten die na de oorlog naar Europa kwamen. In het Nederlands Dagblad las ik een bijzonder verhaal over Amerikaanse zendingsdrang. Zij waren ervan doordrongen dat het ontwortelde Europa het Evangelie nodig had en niet alleen de Marshallhulp. Over deze kant van de Amerikaanse hulp bij de wederopbouw van Europa is weinig bekend. Ten onrechte, meent historicus en amerikanist Hans Krabbendam, die er onderzoek naar deed en een boek over schreef.

Meer dan dertig jaar geleden, in 1987, bezocht Hans Krabbendam een lezing van Alfons Lammers in Leiden. Lammers was hoogleraar Amerikaanse geschiedenis, Krabbendam studeerde geschiedenis in Leiden. Lammers, gezeten in een luie stoel met om hem heen belangstellende studenten, vertelde het verhaal van Billy Sunday, een honkbalspeler die beroemd was om de snelheid waarmee hij langs de honken rende. In 1886 zag Sunday op een straathoek in Chicago twee evangelisten preken en zingen. Hun gospelsongs deden tere snaren trillen in Sundays hart. Niet veel later aanvaardde hij Jezus Christus als zijn redder. Hij stopte met vloeken en gokken en raakte de drankfles nooit meer aan. Vanaf toen predikte hij het evangelie. Sunday keerde zich tegen de moderne wetenschap. ‘Als het Woord van God zus zegt en de wetenschap zo, kan de wetenschap ophoepelen.’ Sunday werd tot in Europa bekend. De Nederlandse historicus Johan Huizinga noemde hem een typische vertegenwoordiger van de ‘spasmodische godsdienstige opwinding’ die zich steeds weer van de Verenigde Staten meester maakte. Sunday sloeg met zijn honkbalknuppel een stoel in stukken, om satan een pak slaag te geven.

Sunday – what’s in a name! – kreeg volgelingen die Europa voor het christendom wilden behouden. Dat waren de fundamentalisten. Zij waren niet de enigen die zulke plannen koesterden. Er waren ook evangelische zendelingen die hierheen kwamen en anderen waren meer oecumenisch ingesteld. Alle drie meenden ze dat het christendom in Europa had gefaald, waardoor het continent ten prooi was gevallen aan het nationaalsocialisme en weerloos was tegen het communisme.

‘Vooral de evangelischen geloofden dat er een opwekking of revival zou komen in Europa. Die hoop was gebaseerd op hun eigen geschiedenis. Na elke crisis, zoals de Amerikaanse Burgeroorlog, was er een opwekking gekomen. Ze verwachtten dat het in Europa net zo zou gaan. Ze zaten op het puntje van hun stoel om te zien waar de Geest zou gaan waaien. Tegelijk leefde men sterk in het besef dat de eindtijd begonnen was en dat er een sterke beproeving op komst was. Die beproeving zou het communisme zijn. Het was daarom nodig om op tijd in actie te komen. De verwachting van een opwekking en de vrees voor geloofsvervolging onder het communisme gaven het streven van Amerikaanse evangelischen een enorme urgentie.’ (…)

Wat heeft het opgeleverd?

‘Er is geen grootschalige opwekking gekomen in Europa. De oecumenischen, de evangelischen en de fundamentalisten concurreerden met elkaar. Tegelijk hebben ze alle drie bijgedragen aan wereldwijde religieuze netwerken en daarmee aan de globalisering van nationale kerken. Ze dwongen de kerken om over de grens te kijken. Een handboek over Nederlandse kerkgeschiedenis dat hier geen aandacht aan besteedt, schiet tekort.’

dr. A.A.A. Prosman
dr. A.A.A. Prosman