Opgeven Mag Niet
Ga heen, keer terug op uw weg (...). 1 Koningen 19:15a
Het gebeurt dat ambtsdragers geen moed tot volharding vinden. Na één termijn zijn ze niet herkiesbaar. Sommigen stoppen eerder. Wat zegt 1 Koningen 19 ons als we het zwaar vinden te volharden in de ambtelijke dienst?
Denk nog even aan die Horeb. Dat is de Sinaï of het gebergte waarvan de Sinaï deel uitmaakt. Op die berg heeft het volk Gods macht en majesteit ervaren. Daar heeft Mozes, de man Gods, een bijzondere openbaring van God gehad. Daar gaat Elia naartoe. De spelonk of grot uit vers 9, waar hij naartoe gaat, is mogelijk de kloof in de rots uit Exodus 33:22. Dit is de plek waar Mozes door de Heere wordt neergezet om Hem veilig te kunnen zien van de achterzijde. Ook Mozes kreeg een grote teleurstelling: de affaire met het gouden kalf. De aandachtige lezer gaat nu verwachten dat er iets groots te gebeuren staat.
Blikvernauwing
De vraag van de Heere heeft iets verwijtends: wat heb je hier eigenlijk te zoeken? Waarom laat je je taak liggen en ben je hiernaartoe gekomen? Wie heeft je daarvoor toestemming gegeven? Elia’s antwoord geeft aan dat hij een groot hart heeft voor de Heere en Zijn dienst. Het raakt hem diep dat Israël zó heeft gebroken met de Heere God. Iets wat hij door het gebeuren op de Karmel ook niet heeft zien veranderen.
Hij noemt drie symptomen van afval: eerst de ontrouw aan het verbond en het slopen van de altaren voor de Heere in het Noordrijk. Denk aan het altaar op de Karmel, dat in hoofdstuk 18 herbouwd wordt. En er zijn blijkbaar vele profeten van God gedood.
Naast dit hart voor de Heere zien we ook blikvernauwing: Elia stelt zíjn hoge inzet voorop en meent als enige overgebleven te zijn. Is Elia de actie van Obadja vergeten?
De vraag van de Heere laat voor zelfbeklag echter geen ruimte: Elia heeft uiteindelijk zijn post verlaten en moet weer aan het werk. Maar hoe dan?
Bijzondere ervaring
Dan volgt de bijzondere ervaring die Elia op mag doen. Hij krijgt de opdracht om voor de ingang van de grot te gaan staan, iets wat hij uiteindelijk doet. De Heere zal voorbijgaan, evenals bij Mozes. Eerst doen zich dan drie geweldige natuurverschijnselen voor, te weten: een geweldige wind, een aardbeving en vuur. Verwoestende verschijnselen. Ze doen denken aan Gods verschijning op de Sinaï, maar ook aan het recente gebeuren op de Karmel. Tegenover de drie symptomen van de afval van Israël van de Heere staan drie verwoestende verschijnselen.
Alle drie de verschijnselen blijken voorbode te zijn van de daadwerkelijke komst van de Heere, maar in die indrukwekkende verschijnselen zelf is Hij niet. Hij is wél in ‘het suizen van een zachte stilte’. Wat dat laatste dan ook precies is. Maar het is in geen geval een groots, indrukwekkend verschijnsel.
Nu komt Elia wel de grot uit. Hij bedekt zijn gezicht met zijn mantel, wat doet denken aan wat Mozes deed in Exodus 3. Elia krijgt weer dezelfde verwijtende vraag en geeft hetzelfde antwoord.
Drievoudige opdracht
Tegenover de drie symptomen komt nu een drievoudige opdracht te staan. Namelijk de zalving van Hazaël tot koning van Syrië, van Jehu tot koning van Israël, van Elisa tot Elia’s opvolger als profeet.
‘Zalven’ moet hier worden opgevat als ‘aanstellen’. Hun werking zal even verwoestend zijn als die van de genoemde natuurelementen. Door hen zal het oordeel over Israël en het huis van Achab worden voltrokken. Met dodelijke uitwerking (het zwaard). Samengevat: Elia mag zijn beklag doen en mag zelfs eerst weer op krachten komen, maar hij moet uiteindelijk gewoon weer als profeet aan het werk. Nog wel tegen de dreigende achtergrond van het oordeel.
Voortgang
Welke conclusie rest ons? Ambtsdragers kunnen afscheid nemen en zich afvragen wat hun werk heeft opgeleverd. Ze kunnen dat ook als er tegenslagen zijn bij het werk in de gemeente. Ook bij anderen die werken in de kerk kunnen die vragen leven. Maar laten we niet in de fout van Elia vallen en daarom twee zaken zorgvuldig uit elkaar halen.
Het gaat niet om míjn werk, en daarmee míjn zaak en míjn prestige. Het gaat om de voortgang van Góds werk, waartoe God mensen roept, die aan dat werk dienstbaar mogen zijn. Uit dat werk mogen we onszelf niet zomaar ontslaan.
De Heere doet opademen, maar zet dan ook weer aan het werk.