Waar bent u naar op zoek?

Overheid en geloof

P.J. Vergunst
Door: P.J. Vergunst
26-01-2023

Van tijd tot tijd horen we uit de mond van politici dat burgers hun levensbeschouwing niet mogen inbrengen in het publieke debat. Als overheid en godsdienst gescheiden zijn, zal dit echter leiden tot een vereniging van overheid en ongeloof.

Twee jaar geleden was het de jonge Franse minister van buitenlandse zaken, Gérald Darmanin, die in de media diverse keren verwoordde dat de wet van de Republiek Frankrijk altijd boven die van God staat. Hij noemde evangelische christenen ‘problematisch’. Voor de televisiezender France Inter zei Darmanin dat ‘we niet langer kunnen discussiëren met mensen die niet erkennen dat de wet van de Republiek superieur is aan die van God’. De minister is een van de architecten van de wet die het mogelijk maakt religieuze groeperingen te verbieden die zich tegen de politieke beginselen van de Republiek keren. Ook Franse christenen krijgen te maken met strengere wetgeving, schreef GZBzendeling ds. G. Lustig in ons blad, nadat een nieuwe wet over de scheiding van staat en kerk aangenomen werd. Zo wil men uitwassen van de radicale islam inperken. Franse docenten vertelden me ondertussen in hun verwoording behoedzaam geworden te zijn in wat ze in hun lessen Ethiek delen.

Dichter bij huis maakten we het afgelopen najaar mee dat D66 Rotterdam in vragen aan het college van burgemeester en wethouders stelde dat het ‘een vorm van onwenselijke discriminatie’ is dat het Leger des Heils nadrukkelijk van zijn medewerkers verlangt dat ze zich als christen identificeren. De gemeente zou geen zorg moeten inkopen bij een organisatie die alleen christenen aanneemt. Wat drijft D66? ‘We willen gelijkheid in de samenleving waarborgen.’ Wat gaat hier nu gruwelijk mis?

De kerk voorop

We luisteren naar mr. Groen van Prinsterer, in de negentiende eeuw een gezaghebbend kamerlid, maar in eigen oog geen staatsman maar Evangeliebelijder. Ooit zei hij: ‘De godsdienstkwestie is de voornaamste, de eerste kwestie, die de politieke kwestie beheerst en insluit.’ Groen hield zich in zijn tijd bezig met de relatie van de kerk tot de overheid, ook omdat de regering invloed op de kerk had. Hij stelde de kerk voorop. Ik licht dit toe aan de hand van woorden van de Réveilman Willem de Clercq aan hem: ‘Het is niet de kerk die de staat, maar de staat die de kerk nodig heeft. Moet die arme staat anders als heiden opgroeien?’ De Clercq lijkt te beseffen dat de overheid niet kan handelen zonder een geloof te bezitten.

Dat gold ook na 1795, toen de zogenoemde scheiding tussen kerk en staat uitgesproken werd, toen er een einde kwam aan de bevoorrechte gereformeerde kerk, die wat gebouwen en traktementen betreft uit publieke middelen betaald werd. Tot dat jaar deed de overheid op alleen gereformeerde predikanten een beroep als er dominees nodig waren in het gevangeniswezen, bij defensie.

Onderscheiden tussen goed en kwaad

Ook na die tijd bleef de overheid echter een geloof nodig hebben: hoe zou ze anders onderscheiden kunnen tussen goed en kwaad? Om die reden blijft er na de scheiding van kerk en staat eveneens een betrokkenheid van kerk en godsdienst op de overheid. Daarbij gaat de godsdienst voorop in het Groen-citaat, omdat de vrijheid van het volk en verdraagzaamheid gefundeerd moeten liggen in de christelijke godsdienst. Concreet betekent een en ander voor hem dat kerk en overheid gescheiden instituten zijn, die geen zeggenschap hebben in het domein van de ander, maar dat er geen scheiding moet zijn van overheid en godsdienst.

Als staat en godsdienst gescheiden zijn, zal dit leiden tot een vereniging van staat en ongeloof. In zijn ‘Proeve over de middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd’ geeft Groen aan dat atheïsme en materialisme ons dan regeren zullen. Ruim 150 jaar nadat Groen deze en andere gedachten uit-te, weten we wat het is te leven onder de afgod ‘economie’, weten we wat staatsgeloof inhoudt, de overtuiging dat mensen in Frankrijk of in ons land tegen de verkeerde godsdienst in bescherming genomen moeten worden – en dan is die verkeerde godsdienst (naast en soms op één lijn geplaatst met de radicale islam) de klassiek-gereformeerde. Van de kerk vraagt dat alertheid, omdat de staat anders over haar heersen zal.

‘Ontkomen aan de staat’

In de loop van de voorbije tien jaren kunnen we hier meer en meer voorbeelden van geven. Neem in het kader van burgerschapsvorming het toezicht van de inspectie op christelijke/reformatorische, islamitische en Joodse scholen ten aanzien van seksuele diversiteit. Het intolerante van een zogenoemd verdraagzame regering betekent dat toezicht op thema’s waarover meningen sterk afwijken, verscherpt wordt. Toen twee jaar geleden diverse Joodse en reformatorische scholen onaangekondigd bezoek kregen, schreef NRC-columnist Rosanne Hertzberger: ‘Ik ben ervan overtuigd dat het belangrijk is om te kunnen ontkomen aan de staat. Dat iedereen, elke burger, elke eenling, elk gezin, elke minderheid de mogelijkheid heeft om te ontsnappen aan de dictatuur van de meerderheid.’

Vele voorbeelden tonen een trend die al jaren gaande is. Toen Youth for Christ vijftien jaar terug een subsidie van € 300.000 kreeg om jongeren door middel van vrijwilligerswerk te betrekken bij de maatschappij, wilde D66 (partijleider Pechtold) weten welke criteria aan deze subsidie zijn verbonden en met name of de overheid hiermee zijn religieuze neutraliteit niet in gevaar brengt. Discussie was er ook lang, tot in 2021, over de subsidie voor Siriz, voortgekomen uit de VBOK, de stichting die hulp biedt aan onbedoeld zwangere vrouwen. Het springende punt inzake de subsidie was dat Siriz in haar voorlichting ‘sturende informatie’ zou geven ten aanzien van abortus. GroenLinks-leider Femke Halsema meende in de jaren negentig dat André Rouvoet als kamerlid van de RPF (een van de voorlopers van de ChristenUnie) in de euthanasiediscussies geen gebruik kon maken van christelijk-ethische argumenten vanwege de scheiding van kerk en staat. De invloedrijke filosoof en columnist Paul Cliteur strijdt al jaren voor een scheiding van religie en politiek. In zijn boek Moreel Esperanto uit 2007 stelt hij dat gelovige mensen zich niet op hun religie mogen beroepen in het publieke debat. Voor velen is dit gelukkig een brug te ver.

Ik herhaal daarom: als overheid en godsdienst gescheiden zijn, zal dit leiden tot een vereniging van overheid en ongeloof.

Rechten van de Allerhoogste

Ondertussen zijn en blijven wij leerlingen van Johannes Calvijn, door wie in de Reformatie ontdekt is dat het Woord van God niet alleen bron en norm is voor heel het kerkelijke spreken en handelen, maar dat dit Woord ook bepalend is voor de inrichting van de samenleving. Zowel in zijn bijbelcommentaren alsook in de Institutie geeft hij aandacht aan de lijn van de Bijbel naar het politieke leven. Voor de inrichting van het aardse leven, voor de vormgeving van de maatschappij, zijn de geboden van onze Schepper bepalend, heeft de tweede tafel van de wet zeggingskracht.

In 1555 preekte Calvijn enkele maanden over de Tien Geboden. ‘Er bestaat geen enkele reden dat de overheid zich kan ontslagen achten van de handhaving van de rechten van de Allerhoogste, Die Eigenaar is van alle dingen in de hemel en op de aarde,’ schrijft ds. H.G. Abma, jarenlang Tweede Kamerlid voor de SGP. Ook een overheid zal geoordeeld worden overeenkomstig het criterium van Gods inzetting.

Geestelijke en burgerlijke regering

In zijn Institutie maakt Calvijn onderscheid tussen de geestelijke en burgerlijke regering. In de kerk horen we het onderricht vanuit het Woord over hoe we rechtvaardig en oprecht leven zullen, gaat de tucht van het Woord over onze levenswandel. Dwang is hierbij niet aan de orde, wel het appèl vanuit de eis en de beloften van het Evangelie. In de burgerlijke regering zijn wetgeving en rechtspraak aan de orde en kan de overheid wel van dwang gebruik maken. Zij is, schrijft Paulus in Romeinen 13, ‘een wreekster tot straf voor hem die het kwade doet’. Het is volgens Calvijn de taak van de overheid ge

Het is volgens Calvijn de taak van de overheid gerechtigheid te bevorderen, rust en orde te handhaven, ook om de uiterlijke godsdienst te ondersteunen en beschermen. In Psalm 82 vindt hij hier een uitgangspunt, in de woorden van Asaf: ‘God oordeelt te midden van de goden’, goden waarmee de overheden bedoeld zijn. De Heere is aanwezig in paleis en parlement en daarom is het waar wat Spreuken 8 ons leert: ‘Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid.’

In deze enkele lijnen zien we de onderscheiden roeping van de kerk en van de overheid. Wat kun je ernaar verlangen dat in ons land, ja op heel de aarde, beide functioneren overeenkomstig het heilzame van God. Wat zou er minder onrecht zijn, minder gebrokenheid, minder eenzaamheid. Wat zou er meer gemeenschap zijn, meer bloei, meer zegen. Vooral, wat zou onze God meer geëerd en geprezen worden in ons bestaan als levende dankoffers aan Hem.

P.J. Vergunst
P.J. Vergunst