Pionieren in een tijd van kerkkrimp
In 2012 presenteerde de Protestantse Kerk het stoutmoedige plan om honderd nieuwe kerkplekken te gaan ontwikkelen. In een tijd van nietsontziende secularisatie en kerkelijke kaalslag was dat een verrassend bericht, schrijft dr. J.A. van den Berg.
Op z’n minst was het een verandering van blikrichting, zoals enkele jaren daarvoor de introductie van de programmalijn Missionair Werk & Kerkgroeieen nieuwe fase in de geschiedenis van de landelijke kerk inluidde. Het bleef niet bij woorden: de kerk stelde één miljoen euro ter beschikking als investering in nieuwe initiatieven. Inmiddels is het aantal van honderd Protestantse pioniersplekken bijna gehaald en er zijn plannen om een volgende honderd plaatsen te realiseren.
Waarom nodig?
Nieuwe kerkplekken roepen allerlei vragen op. Waarom zijn ze eigenlijk nodig? Is het niet naïef te denken hiermee het afkalvende kerkelijk leven in Nederland te redden? En leidt het stichten van nieuwe plekken niet tot het leegzuigen van bestaande gemeenten? Verschaf je zo niet een alibi aan mensen die de traditionele wijze van kerkzijn zat zijn? Dit alles nog afgezien van de vorm en inhoud van de pioniersplekken. Kan dat eigenlijk wel, wat daar allemaal gebeurt?
Over elk van deze vragen zou een lang artikel te schrijven zijn. Graag wil ik onderstrepen dat de IZB de komst van pioniersplekken toejuicht. We werken volop mee aan de ontwikkeling, omdat we denken dat nieuwe kerkplekken de kerk in ons land verder helpen.
De vorige alinea zal iedereen die de recente geschiedenis van de IZB kent niet verbazen. In de afgelopen decennia zijn we nauw betrokken geraakt bij kerkelijke gemeenten die zich verantwoordelijk weten voor wijken waar nauwelijks christelijke presentie is, zowel in grote steden, als in nieuwbouwwijken. Via bemiddeling van de IZB konden missionaire werkers/evangelisten worden aangesteld, die kerkenraden en gemeenten ondersteunden bij het bereiken van rand- en onkerkelijken met het evangelie. Op diverse plaatsen zijn zo vormen van missionaire ‘projecten’ of geloofsgemeenschappen ontstaan, die getypeerd kunnen worden als ‘pioniersplekken avant la lettre’.
Achtergrond
In de grote steden was de aanleiding om een evangelist te benoemen vaak een verlieservaring. Een goed voorbeeld daarvan is Groningen. De samenvoeging van twee wijkgemeenten en het afstoten van een kerkgebouw gingen vooraf aan de aanstelling van een evangelist. De wijkgemeente Martinikerk en de IZB besloten gezamenlijk een oud garagepand aan te kopen. Daarmee kreeg de missionaire werker een ‘honk’ en behield de wijkgemeente een zichtbare plek in de buurt.
Op andere plaatsen, bijvoorbeeld in Rotterdam-Delfshaven, was het pionierswerk, na jaren van dramatische krimp, de vrucht van herbezinning op de missionaire roeping. Dit blijkt uit een paar zinnen uit een missionair beleidsplan: ‘De tragische inkrimping van de hervormde gemeente kan als een louteringsproces gezien worden, waarin de vraag gesteld en beantwoord moest worden: ‘Maakt het wat uit voor de wijk rondom ons, of wij als hervormde gemeente aanwezig zijn of niet?’
De twee missionaire initiatieven, Groningen en Rotterdam, illustreren de ontwikkeling in de grote steden, waar de ontkerkelijking het eerst en het meest zichtbaar werd. De aanleiding om aan evangelisatie te gaan doen is inhoudelijk gemotiveerd door het besef dat velen Christus niet kennen. De eigen kwetsbaarheid maakte de urgentie voelbaar.
Lees de volledige tekst van dit artikel in De Waarheidsvriend van donderdag 16 maart 2017.