Waar bent u naar op zoek?

Protestantse Kerk wil naar een cultuur van mobiliteit

04-04-2017

Wij geloven dat de Heere Zijn kerk bouwt en bewaart door Geest en Woord. De Heilige Geest drijft het Woord door de wereld heen, sinds Pinksteren, en tot aan de wederkomst.

In die wereldwijde beweging van de Geest staat de dienst van de predikant. Als we het zo benaderen is elke predikant zendingspredikant. Hij dient de gemeente met het Evangelie. Dat kenmerkt de relatie tussen gemeente en predikant. De gemeente roept (beroept) en de predikant weet zich gezonden door de Heere.

Tegelijk geldt: de predikant is niet alleen verkondiger, hij is ook pastor. Hij preekt tot de gemeente, maar hij kent ook de gemeente. Dat blijkt uit de manier waarop hij voor haar bidt. Veel gemeenten ervaren het als een zegen dat hun predikant in hun midden woont, ook als mede-gemeentelid. 

Spanningen

De hier geschetste situatie is de ideale. Maar in alle nuchterheid kunnen we constateren dat er in toenemende mate problemen ontstaan in de relatie tussen gemeente en predikant. Dat kan allerlei oorzaken hebben. Soms is er gewoon geen geld meer om de predikantsplaats te kunnen bekostigen. Soms blijft een predikant zo lang op één plaats dat zijn werkwijze voorspelbaar wordt. Het eerste elan is er uit weggelopen. De gang is sleets geworden.

Soms zijn er spanningen ontstaan, omdat er verschil van inzicht is in beleidsmatige kwesties. Het is allemaal niet zo verheffend, maar het is wel een realiteit. De kerk kan en mag daar niet van weg kijken, want er worden gemeenten en predikanten (met hun gezinnen) beschadigd. Het is daarom moedig dat de kerk een breed samengestelde werkgroep heeft ingesteld die – nadat eerdere voorstellen van de synode hierover in april 2016 niet aanvaard zijn – de opdracht kreeg een nota te schrijven over mobiliteit van predikanten. Deze nota bevat beleidsvoorstellen, waarover de synode een beslissing moet nemen.

Roeping en beleid

Meteen in de openingswoorden van deze nota valt het woord roeping. Dat is een goede inzet. ‘Mobiliteit van predikanten moet in eerste instantie worden gezien als een geestelijke zaak’ (p.3). Toch zal er ook beleid nodig zijn. Beschikbare cijfers spreken voor zich. De nota verschaft veel helderheid met een onderzoek naar de mobiliteit in de afgelopen jaren. Daaruit blijkt inderdaad dat er weinig doorstroming is, opmerkelijk genoeg juist bij wat jongere predikanten.

Ook lezen we over het aantal losmakingen. Een losmaking is een procedure (beschreven in ord.3-20) waarbij de predikant losgemaakt wordt van de gemeente, nadat geconstateerd is dat gemeente en predikant niet meer vruchtbaar samenwerken. De nota probeert wegen te vinden om zulke losmakingen te voorkomen, omdat daarbij alleen maar verliezers zijn.

Kan de kerk niet wat meer leiding geven aan plaatselijke situaties? De classispredikant zou daarin een rol moeten krijgen. Het spannende punt is natuurlijk hoe die bovenplaatselijke inmenging zich verhoudt tot de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente.

De nota zoekt behoedzaam haar weg. De vrijheid van het ambt mag niet worden aangetast. Maar wat is die vrijheid? Vrijheid van het ambt houdt in dat de predikant de woorden van de Heere onbelemmerd kan uitroepen. Vrijheid van het ambt betekent niet dat de predikant zich niets gelegen hoeft te laten liggen aan de classis en aan de orde en de belijdenis van de kerk. 

Doorstroming

Is mobiliteit belangrijk? Daar is vanuit de Bijbel zelf eigenlijk weinig over te zeggen. Paulus was anderhalf jaar in Korinthe, en dat vond hij uitzonderlijk lang. Als een predikant geen beroep krijgt en lange jaren één gemeente dient, kan hij dan niet tot zegen zijn? Dat zal niemand willen ontkennen, ook deze nota niet. Maar in alle nuchterheid noemt de nota een aantal overwegingen waarom het goed is dat er enige doorstroming bestaat. Goed voor de gemeente: elke predikant is nu eenmaal beperkt in zijn inzicht in de Schrift. Goed voor de predikant: een nieuwe omgeving kan zijn ambtelijk functioneren stimuleren en zijn persoonlijkheid doen rijpen.

Om mobiliteit te bevorderen stelt de nota voor om het mogelijk (niet verplicht!) te maken dat gemeente en predikant na een verbintenis van twaalf jaar in goede harmonie, met wederzijdse instemming, afscheid nemen van elkaar. De kosten daarvan zouden gedragen moeten worden door de landelijke wachtgeldregeling. Hoe zo’n harmonieus afscheid van elkaar in de praktijk zal werken, is wel een spannende vraag. De intentie van de nota is in ieder geval om losmaking op basis van ordinantie 3-20 te voorkomen.

Classispredikant

De nota adviseert om aan de classicale vergadering meer bevoegdheden te verlenen. De classispredikant zou regulerend, faciliterend en stimulerend moeten kunnen optreden. Waar predikantsplaatsen worden opgeheven vanwege het tekort aan middelen, zou de classispredikant bijvoorbeeld kunnen zoeken naar gemeenten die kunnen samenwerken. Daarbij is het uiteraard belangrijk de identiteit van elke gemeente te respecteren. Dat is een goede suggestie in de nota.

Ook waardeer ik positief wat de nota schrijft over het regionaal college voor de behandeling van beheerszaken (RCBB). Dat college moet niet alleen kijken naar de financiële situatie, maar ook het geestelijk welzijn van de gemeente zoeken. Niet alleen de kille cijfers zijn dus bepalend, maar het moet ook laten meewegen dat vitale gemeenten steun verdienen. De nota wil dat een predikant niet automatisch tot aan zijn emeritaat kan aanblijven als de gemeente dat financieel niet meer kan opbrengen. In zo’n geval zou een predikantsplaats verkleind moeten kunnen worden. De predikant krijgt dan een vergoeding uit de landelijke kas. Dat zal wel leiden tot een toename van de wachtgeldkosten.

Zzp’er

Het meest ingrijpende voorstel is om de mogelijkheid te openen voor ambulante predikanten. Er bestaat nu al een pool van interim-predikanten. In het verlengde daarvan stelt de nota voor om predikanten structureel in tijdelijke dienst te beroepen. Daardoor wordt de predikant een soort zzp’er. 

Op dit punt ben ik kritisch. Wanneer we als kerk deze deur openzetten, voorzie ik dat de ambulante predikant ten slotte de normale figuur zal worden. Daarmee verandert er fundamenteel iets in de relatie tussen predikant en gemeente. Er sluipt een zekere vrijblijvendheid in die relatie. In mijn ogen zijn gemeente en predikant juist aan elkaar verbonden vanwege de verkondiging van het Woord. Een zzp-achtige predikant wordt getrokken in het krachtenveld van de marktwerking. Hij moet zichzelf ‘verkopen’.

De nota wil niet spreken over sollicitatieplicht. Dat is terecht. Maar door de figuur van de ambulante predikant ontstaat er toch wel een sfeer waarin het normaal wordt om te solliciteren. Via een portfolio moet je dan als predikant je vaardigheden aantonen. Hier gaat een wissel om.De gemeente waardeert haar predikant niet vanwege zijn persoonlijkheid en kwaliteiten, maar vanwege zijn roeping als dienaar van het Woord. En omgekeerd: de predikant zoekt zijn kracht niet in competenties, maar in het biddend zoeken naar inzicht in het Woord van God.

Wereldse denkpatronen

Ik meen te signaleren dat deze geestelijke houding onder druk staat, ook in gemeenten die zich tot de Gereformeerde Bond rekenen en waar solliciteren niet gebruikelijk is. Paulus heeft het over de dwaasheid van de prediking. Als wereldse denkpatronen en een bedrijfsmatige grondhouding de relatie tussen gemeente en predikant gaan bepalen, is bekering nodig. Het helpt niet om de nood dan maar kerkordelijk te reguleren. In het Koninkrijk vallen succes en zegen niet samen. De schat van het Evangelie komt tot ons in aarden kruiken. Dat hoort nu eenmaal bij de dwaasheid van de prediking. 

Ik lees deze zeer helder geschreven nota als een oprechte poging om in een sterk en snel veranderend speelveld een weg te zoeken. Er is maatwerk nodig, stelt de nota. ‘Het blijft een gelovige zoektocht naar zo veel mogelijk vruchtbare verbintenissen tussen gemeente en predikant, waarin liefdevol rekening gehouden wordt met elkaars mogelijkheden en beperkingen’ (p.5). De vraag die zich opdringt, is: hoe kunnen we met weinig middelen zo veel als mogelijk is de verkondiging van het Woord behouden in de gemeenten, ook voor onze kinderen en kleinkinderen? Die vraag noopt tot veel gebed voor de kerk.

J.A.W. Verhoeven