Uit welk type mensen bestaat onze gemeente? Wie de vraag beantwoordt met 1 Korinthe 1 op tafel, overweegt of het zwakke, het onaanzienlijke, het verachte van de wereld naast hem in de kerkbank zit, of hijzelf tot deze groep behoort. Is er in de kerk oog voor lijden en gebrokenheid?
Een enkele week geleden belegde de Gereformeerde Bond in Stolwijk een regionale studiedag over het thema ‘Omgaan met het lijden. Leven in gebrokenheid’. De toerustende doelstelling van deze samenkomst is duidelijk: het samen openen van het Woord van God, opdat we met Christus onze levensweg vervolgen mogen. Tegelijk is het delen van ervaringen en het luisteren naar de ander wezenlijk, ontmoetingen waarin je als mens gezien en gehoord wordt, waarin je erkenning vindt voor de last die je dragen moet en de wijze waarop je dat doet.
Bij elkaar maakt dit dat degenen die de dag opgezet en ingevuld hebben, net zoveel ontvangen als ze geven. Zo ervoer ik dat althans zelf, mede omdat een studiedag met dertig mensen een intiem karakter heeft. Op deze plaats deel ik vooral de constatering van enkele aanwezigen dat er in hun plaatselijke gemeente weinig ruimte is voor de ervaring van lijden, ook in de eredienst.
Een fijne dienst?
Het was een opmerking die nog dagen in mijn hoofd speelde. Wat is er gebeurd dat hetgeen we in de kerkdienst ontvangen of ervaren, tegenwoordig vooral goed en mooi moet zijn? Als mensen elkaar een ‘fijne dienst’ toewensen, verraadt de woordkeus deze focus. Nu hoef je de ander over dit ene woordje niet lastig te vallen, want de afzender kan er ook een goede of gezegende dienst mee bedoelen.
Maar toch, het leven is niet altijd fijn, in je hart is er niet altijd vrede, onrust in je ziel kan overgave aan de beloften van het Evangelie blokkeren, terwijl het bezwijken voor de verleiding van de zonde maakt dat berouw en inkeer meer aan de orde zijn dan bemoediging en troost. Blijvend verdriet komt daarbij, rouw over de lege plaats die er elke dag is, zorg over je kind dat in donkerte leeft, een donkerte die jij wel wilt maar niet kunt opklaren.
Tranen heb ik onder ’t klagen
tot mijn spijze dag en nacht
als mijn haters honend vragen:
‘Waar is God die gij verwacht?’
Hart, onrustig, vol van zorgen,
vleugellam geslagen ziel…
Ja, in Psalm 42 kun je je bij tijden ook herkennen, een leven waarin ‘tranen jou tot voedsel zijn’. Is dit niet de gestalte waarin je niets liever wilt dan te blijven in het huis van God? Dat kan zelfs doordeweeks in het lege en verstilde gebouw zijn. Ik denk aan de reis die ik ooit met enkele seculiere journalisten naar een Afrikaans land maakte, een reis vol avontuur en cultuur – maar een van de journalisten stapte in vrijwel elke stad uit de groep. We vonden haar dan later in de plaatselijke kerk, peinzend en stil. Wat bleek? Haar twaalfjarige zoon was ooit verongelukt en sindsdien deed ze niet meer helemaal mee in de vaart van het leven. Het (lege) kerkgebouw zelf werd voor haar een oase, een plaats waar je bij je verdriet komen kan – en dan is er nog geen psalm gezongen.
Lijden en loflied
Betekent lijden en gebrokenheid dat ons loflied verstommen moet? Nee, als je dat denkt, heb je de psalmen nog niet helemaal begrepen. In de berijming van Psalm 103 – Davids woorden die aanvangen met ‘Loof de HEERE, mijn ziel, en al wat in mij is, Zijn heilige Naam’ – maken we deze regels tot de onze:
De Heer doet recht, is heilig in Zijn richten,
treft iemand druk, Hij wil de druk verlichten,
en hart en mond vervullen met Zijn vreugd.
Zingen, in de diepte van het leven, dat is de paradox van het geloof. Het geeft meerwaarde aan de psalmen boven veel eendimensionale liederen. Niet anders dan in Psalm 103 is het in Psalm 66, die inzet met de oproep: ‘Juich voor God, heel de aarde! Zing psalmen voor Zijn heerlijke Naam, geef Hem lof en eer.’ Ja, het is deze zelfde psalm die iets verder belijdt: ‘Want U hebt ons beproefd, o God, U hebt ons gelouterd (…), U had een knellende band om ons middel gelegd (…). Wij waren in het vuur en in het water gekomen, maar U hebt ons uitgeleid naar de overvloed.’ Juist het weerbarstige van de psalmen, het benoemen van onmetelijk lijden terwijl de Naam niet afwezig is, maakt dat deze liederen je voeten dragen, je hoofd omhoogheffen, je hart verlichten. In de Naam van God ligt immers Zijn identiteit uitgedrukt, de Bevrijder, de ‘Ik ben er bij’.
Ondertussen is dit een pleidooi om een psalm als geheel aandacht te geven, niet de gemeente alleen de jubel op de lippen te leggen, terwijl de klacht niet klinkt. Wat de psalm bijeenhoudt, moet de mens niet scheiden.
Handwoord
Waarom de Heere dat lijden toelaat, het is voor een christen een van de grootste vragen van het menselijke bestaan. Een van mijn oud-predikanten verwoordde het vaak zo: ‘God geeft geen antwoord, maar in de zending van de Zoon, Zijn Enige, wel een Handwoord.’ Hij reikt de hand, in de diepte. Tim Keller zegt ergens: ‘Net zoals Jozef zijn broers wel heel ruw leek te behandelen – maar alleen om hun kille harten open te breken en hen te redden – zo is Gods schijnbaar ruwe behandeling altijd een gunst.’
Dit raakt aan de wijze waarop we naar God opzien. Daarom is het goed de vervolgwoorden van Keller ook te citeren, als hij bidt: ‘Heere God, laat me er diep vanbinnen van overtuigd zijn dat U in Uw oneindige wijsheid en liefde toestaat dat ik moet lijden, ook al breekt Uw hart om mij zo te zien, omdat ik er beter van word.’
Nabijheid
Voor Gods aangezicht – en dat zijn we, in de eredienst – is er ruimte voor onze emoties. Verwarring en verdriet, misschien naast eenzaamheid ook wel boosheid, kunnen er ook aan het einde van de dienst nog zijn. Jou helpt het dan niet als iemand zegt: ‘Ga met God, en Hij zal met je zijn.’
Waar de preek een pastoraal karakter mag hebben, is ‘nabijheid’ het woord waarom het draait. Nabijheid in vreugde én in zorg. Opvallend vond ik dat toen half november de Nederlandse bisschoppen hun (uitgestelde) vijfjaarlijkse bezoek aan de paus afrondden (een bezoek waarin de situatie van de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland aan de orde was), Franciscus de kerkleiders als huiswerk ‘nabijheid’ meegaf: nabijheid tot God in het gebed, tot elkaar als priesters onderling, nabijheid tot de gelovigen. Voor de Heere Zelf geldt dit, zien we in Psalm 75: ‘Uw Naam is nabij.’
Prediking
Wat is ondertussen het geheim van prediking waarnaar het hart in alle tijden uitgaat? Dit, dat het Vaderhart van God opengelegd wordt, het hart dat altijd weer uitgaat naar Zijn volk (Israël) en naar Zijn gemeente. ‘Met eeuwige liefde heb Ik u liefgehad’, zo verwoordt Jeremia het. ‘Ik heb de vermoeide ziel te drinken gegeven.’
Daarna mag het mensenhart opengelegd worden, opdat beide met elkaar verbonden worden, opdat in ons menselijk bestaan de vrede van God indaalt, opdat ín onze zwakheid de genade van God openbaar komt. Daartoe is nodig dat benoemd wordt wat in ons hart ten diepste leeft, dieper dan onze buitenkant toont. Eerlijk verwoordt Salomo dit in het bijbelboek Prediker, nota bene de koning die wist van luxe én wijsheid, maar die tegelijk constateert dat hij zwoegt en wind najaagt. ‘Want al zijn dagen zijn vol leed, zijn bezigheid is verdriet.’ Het is de Heilige Geest, Die onze weerstand wegneemt, Die ons niet gevangen houdt in omstandigheden die loodzwaar kunnen zijn, maar Die in de moeite het Evangelie in onze ziel binnenbrengt. Met een verwijzing naar Rachel, die weigerde zich te laten troosten, die zeer bitter weende, spreekt de HEERE in Jeremia 31 over hoop.
Als de voorganger op de kansel in onze moeiten verkondigt wat er in dat Vaderhart leeft, komt er ruimte voor een belijdenis van hoop, voor een loflied, nochtans. De christelijke gereformeerde hoogleraar J.P. Versteeg zei ooit: ‘Het lijden aanvaarden zonder opstand is berusten. Het lijden aanvaarden met een loflied is volharden.’
Lijden van Jezus
In deze weken leeft de christelijke gemeente toe naar de herdenking van Christus’ komst op aarde. Hoe romantisch een Kindje in de kribbe kan zijn, als onze catechismus over het lijden van Jezus spreekt, gaat het over ‘de ganse tijd van Zijn leven op aarde’. ‘Waarin Hij Zelf geleden heeft, toen Hij verzocht werd, kan Hij hen die verzocht worden, te hulp komen.’ (Hebr.2) De kerk heeft geen Hogepriester Die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden, terwijl deze Hogepriester tegelijk de volmaakte Zoon van God is.
Op elke plaats waar deze en andere delen uit het Woord bepreekt én bezongen worden, is er ruimte voor lijden, gebrokenheid, zonde. Eerder dit jaar schreef ds. A.J. Kunz: ‘Zijn wonden verkondigen dat Jezus niet op afstand staat, maar dat Hij nabij de ziel is die tot Hem zucht; voor eeuwigheid én tijd.’
Geïnteresseerd in meer lezenswaardige artikelen? Neem een jaarabonnement. Als welkomstgeschenk ontvangt u De Waarheidsvriend twee maanden gratis. Of maak gebruik van onze actie en lees De Waarheidsvriend vier maanden voor € 10,-!