‘Sone des donders’
Hij was recht in de leer, bezocht mensen die door de pest getroffen waren, en hij was betrokken bij een opwekking. Toch werd Jacobus Koelman (1632-1695) in Sluis uit het ambt van predikant ontzet en in Rotterdam weggestuurd. Hoe kon het zover komen?
We zouden Jacobus Koelman een veelschrijver kunnen noemen; daarnaast vertaalde hij een respectabel aantal geschriften van Engelstalige puriteinen, zoals Hugo Binning, James Durham, Thomas Goodwin, William Guthrie, Thomas Hooker, Christopher Love en Samuel Rutherford. Met die inspanning heeft hij de kerk destijds en heden ten dage een grote dienst bewezen.
Geboren in Utrecht, voltooide hij daar ook zijn theologische en filosofische studie, terwijl hij in de laatste wetenschappelijke discipline promoveerde. Hij voelde zich zeer verbonden aan zijn docenten Hoornbeeck en Voetius. Toch ging hij een eigen – misschien ook wel wat eigenzinnige – weg in de kerk, die resulteerde in een afzetting.
Sluis
Hij begon zijn ambtsbediening in Kopenhagen. Daar was hij vanaf 1657 predikant bij de Nederlandse ambassade, een jaar later bij die van Brussel. In 1662 werd hij predikant te Sluis, waar zijn vriend, de bekende Jodocus van Lodenstein, een van zijn voorgangers was geweest. Sluis was destijds een aanzienlijke garnizoensstad en telde maar liefst drie predikanten. Zij preekten om beurten in de Grote of Sint-Janskerk. Deze forse kerk brandde in 1811 helemaal uit en werd vervolgens in 1823 afgebroken. In 1948 zijn de fundamenten weer blootgelegd. Een later gebouwde kerk is in 1944 tijdens de Tweede Wereldoorlog verwoest en diens opvolger werd ook weer afgebroken, om plaats te maken voor het appartementengebouw ‘De Kogge’. Daar komt nu de protestantse gemeente Zuidwesthoek (Cadzand, Retranchement, Sint Anna ter Muiden en Sluis) bijeen in een multifunctioneel centrum met kerkzaal. Koelman werd in het ambt bevestigd door zijn plaatselijke collega en geestverwant David Montanus. Over Koelman dichtte hij: ‘Geen Koelman gelijck de Engel der Gemeente van Lauwe Laodiceen, maar een rechte Jacobus, een Sone des Donders, tegen de Godloose.’ Hij kon echter niet voorkomen dat zijn ambtsbroeder in 1678 uit het ambt werd ontzet.
Spanningen
Al vroeg ontstonden er spanningen tussen de stedelijke overheid en de nieuwe predikant. Met zijn collega’s stond hij voor dat leer en leven één dienden te zijn. Gemeenteleden die meededen aan ‘ongevoeglijke nachtdanserijen’, alsmede ‘sabbatsschenders’ en voortdurende verzuimers van de erediensten werden onder censuur gezet. Daarmee wekte hij de toorn van menig lid van de vroedschap, zoals blijkt uit de kerkenraadsacta van 1663.
Toen in 1666 de pest woedde, bezocht hij in gezelschap van zijn vrouw de zieken. Hij kreeg daarmee grote problemen met de magistraat en kreeg te horen: ‘Gij noch uwe vrouw mogen het huis verlaten, terwijl er een witte latte aan uw venster geslachen zal worden.’
In 1671 ontstond een geestelijke opwekking die drie maanden duurde. In sommige wijken van de stad verspreidde deze van huis tot huis. Langzamerhand namen de spanningen met de plaatselijke overheid toe. Koelman weigerde namelijk regelmatig om de liturgische formulieren voor te lezen. Hij meende dat deze formalisme in de hand zouden werken. Overigens preekte hij wel in de geest van die geschriften. Koelman zag ze meer als een leidraad voor de prediking bij de sacramentsbediening.
Ook uitte hij zijn bezwaren tegen het houden van de kerkelijke feestdagen. Hij toonde daarbij grote verwantschap met de Schotse reformator John Knox, voor wie Koelman grote bewondering had. Het commentaar op feestdagen uitte hij vanaf de kansel op Tweede Kerstdag 1672 en de doop zonder formulier bediende hij ruim een week later. Hoewel de kerkelijke instanties deze mening niet deelden, tolereerden ze Koelman.
Ontheven uit het ambt
Dat lag anders met de overheid die bij het beroepingswerk en vooral de financiering van de predikant een belangrijke vinger in de pap had. Met name nadat Koelman burgemeester Sluymer ernstig had vermaand wegens diens publieke dronkenschap en straatvechterij, werd deze de voortrekker om Sluis van Koelman te ontdoen. De classis liet Koelman ongemoeid, maar de burgerlijke overheid kreeg – gesteund door de Staten-Generaal – vrij mandaat hem te ontheffen uit zijn ambt. Op 17 juni 1675 verliet hij Sluis. Menig gemeentelid die hem uitgeleide deed, pinkte daarbij een traan weg.
Loon ingehouden
Koelman vestigde zich te Rotterdam en moest daar afscheid nemen van zijn vrouw, die hem door de dood ontviel. Omdat hij conventikels hield, werd hij ervan beschuldigd een scheurmaker te zijn en moest hij de stad verlaten. Echter, hij wenste onder geen beding los van de kerk te staan, zoals Jean de Labadie. Wanneer hij zo af en toe ergens voorging, werd het hun die de kansel afstonden, zwaar aangerekend. Van de predikanten Thomas Potts en Bernardus van Deinse te Vlaardingen, die beiden een beurt aan Koelman afstonden om hem te rehabiliteren, werd drie maanden hun loon ingehouden! Wilhelmus à Brakel kreeg in Leeuwarden om diezelfde reden een maand korting. In zijn geboortestad overleed Koelman op 6 februari 1695. Hij werd begraven in de Catharijnekerk, waar ook zijn leermeester Voetius ter aarde was besteld. Vanaf 1815 zou boven zijn stof de mis bediend gaan worden. Toen werd de kerk namelijk aan de roomskatholieken ter beschikking gesteld.
Gedenkpaneel
Koelman werd uit het ambt ontheven, onder leiding van burgemeester Sluymer van Sluis. Wie schetst onze verbazing dat op 18 oktober 2008 Jaap Sala, PvdA-burgemeester van Sluis, een gedenkpaneel ter nagedachtenis aan Koelman onthulde op de plaats waar ooit de Sint Jan stond. Nota bene in het stadje waar elke zondag de winkels open zijn en zich buitenproportioneel veel shops voor ‘de lagere instincten’ van de mens bevinden, die Koelman een doorn in het oog zouden zijn geweest. In ieder geval is het gedenkpaneel een waardig eerherstel en een stille hint zich in Koelmans werk te verdiepen. Want Koelmans (vertaal)werk is het lezen meer dan de moeite waard, al was het alleen maar de uitgave Wekker der leraren.