Waar bent u naar op zoek?

Stad van verdraagzaamheid

ds. H. Liefting
Door: ds. H. Liefting
16-06-2022

Van oudsher wordt ervan uitgegaan dat graaf Floris V in 1272, dit jaar 750 jaar geleden, Gouda het stadsrecht gaf. Er vinden daarom allerlei festiviteiten en herdenkingen plaats vanwege ‘Gouda 750 jaar’.

Bij de officiële opening van de grootscheepse herdenking, die op 12 april plaatsvond in de Goudse Sint-Janskerk, was ook koning Willem-Alexander aanwezig.

Er zijn overigens wel stemmen die beweren dat de stad al voor 1272 bepaalde (stads)rechten genoot, waaronder het recht op tolvrijheid, maar dat doet niets af van de waarde van de huidige herdenking.

Sint-Janskerk

Als we 750 jaar terugtellen, zitten we in de late Middeleeuwen. De reeds genoemde Goudse Sint-Janskerk wordt het eerst vermeld in 1336, maar moet al eerder als parochiekerk hebben bestaan. Oorspronkelijk was de kerk de kapel van het kasteel van Gouda.

In en rondom dat gebouw speelde het religieuze leven van de inwoners van Gouda zich voornamelijk af. Dagelijks werden er missen opgedragen, werd er gedoopt, getrouwd en gerouwd. Ook de doden werden er begraven, dat wil zeggen de rijken. De armen vonden buiten op het kerkhof hun laatste rustplaats.

Altaren en processies

Op Sacramentsdag, een van de belangrijkste feestdagen van het jaar, kwamen de priesters in hun fraaie misgewaden, samen met het voltallige stadsbestuur, de kerk uit met een gewijde hostie. In een schitterende, vergulde monstrans werd het ‘heilige brood’ onder een baldakijn in de kleuren van de stad rondgedragen. Allerlei geestelijken, die de stoet vergezelden, droegen brandende toortsen, heiligenbeelden en kruisen. Het stadsbestuur hechtte grote waarde aan dergelijke processies, om daarmee te laten zien dat ze haar wereldlijke macht van God ontving.

In de kerk zelf stonden veel altaren, die een mystieke aantrekkingskracht moeten hebben gehad. Dag en nacht brandden er waskaarsen en olielampen bij en hing er de geur van wierook. Overdag werd er bij de altaren gezongen en gebeden, uiteraard in het Latijn.

Uit de grafboeken van de kerk weten we dat bijna alle ambachtsgilden een altaar in de kerk hadden. De leden van de gilden vierden de mis aan hun eigen altaar. Omdat de altaren zo dicht bij elkaar stonden, was het vaak een drukte en rumoer van belang. Rond 1500 stonden er maar liefst een kleine vijftig altaren in de kerk.

Daar maakte de grote stadsbrand van 1552 echter abrupt een einde aan. ‘Op 12 januari 1552 rond negen uur ’s avonds zond God zo’n verschrikkelijk onweer met bliksem, donderslagen en hagel naar onze stad, dat iedereen enorm schrok en er zeker van was dat de dag des oordeels was aangebroken’, aldus het ooggetuigenverslag van de kerkmeesters. De brand zou ook de Goudse kathedraal niet sparen. Veel cultuurschatten werden in allerijl in veiligheid gebracht. De altaren met de grote schilderstukken verbrandden echter allemaal. Na de restauratie nodigden de gilden beroemde kunstenaars uit om nieuwe altaarstukken te maken.

Gasthuizen

Belangrijk waren in de Middeleeuwen ook de gasthuizen. Dat waren zorginstellingen waar voornamelijk daklozen, voorbijgangers, ouderen en armlastige zieken werden opgevangen. Een mooie roeping vanuit het Evangelie om de werken van barmhartigheid vorm te geven. Zij zouden, zoals men dacht, ook bijdragen aan het eigen zielenheil.

Rond 1400 werd er een apart orgaan voor armenzorg opgericht: het college van Heilige Geestmeesters. De leden daarvan moesten de mis vergezeld doen gaan van een uitdeling aan ‘arme thuiszittenden en bedlegerigen’.

Religieuze vernieuwing

Aan het eind van de veertiende eeuw brak er een periode van religieuze vernieuwing aan. Vanuit de Noordelijke Nederlanden trokken predikers rond die de kerk de christelijke armoede, nederigheid en eenvoud voorhielden, in de geest van Franciscus van Assisi. De materiële rijkdom van de kerk werd fel bekritiseerd. De bekendste criticus was Geert Groote uit Deventer. Armoede en de steeds terugkerende pestepidemieën maakten mensen ontvankelijk voor predikers die opriepen tot een sober, godsdienstig leven.

Dit alles leidde tot een vernieuwingsbeweging in het kloosterleven en tot allerlei religieuze activiteiten van leken. Meerderen sloten zich ook aan bij een kloostergemeenschap.

In Gouda kwamen de eerste gemeenschappen voort uit de Moderne Devotie, de beweging rond Geert Groote. Het begon met lekenhuizen, niet alleen voor mannen, maar ook voor vrouwen, zoals het Sint-Margarethaklooster. De oude kloosterregels van Benedictus van Nursia – armoede, gehoorzaamheid en celibaat – werden ook hier ingevoerd. Er kwam ook een klooster van de minderbroeders, de beweging van Franciscus.

Erasmus

In 1419 gaf Jan de Bastaard van Blois, ambachtsheer van de ‘heerlijkheid’ Stein (ten oosten van Gouda, op een steenworp afstand van ons huis) toestemming om buiten de stad een klooster te stichten op zijn grondgebied, aan de Steinsedijk, op het grondgebied van de huidige boerderijen ‘’t Klooster’ en ‘Kloosterbrouwerij’. Het klooster heette Emmaüs. Daar verbleven ongeveer veertig monniken.

Rond 1487 trad de bekende Desiderius Erasmus toe tot dit klooster. Aan de prior, Servaas Rogiersz, schreef hij: ‘Je weet heus wel dat ik door het gedram van mijn voogden en het gedrijf van andere figuren eerder tot deze levensstaat ben gedwongen dan overgehaald.’ De Steinse tijd komt er bij Erasmus niet goed af. Volgens hem deugde er, althans na zijn proeftijd, niets aan het leven in het verstikkende klooster. Alles draaide volgens hem om plicht, terwijl iedere verantwoordelijkheid voor de invulling van het eigen leven zorgvuldig werd ontlopen, door de slaafse navolging van alle afstompende kloosterregels. Erasmus was ‘ongeschikt voor het leven – voorbestemd tot de letteren’, maar ‘de meesters, de broeders en de monniken van zijn augustijnerklooster probeerden die natuur van hem uit alle macht te onderdrukken’, volgens zijn biograaf Sandra Langereis. Na vijf, zes jaar zag hij kans te ontsnappen. Op zijn verzoek verleende paus Leo X hem later ‘absolutie van het verwijt van afvalligheid’ wegens zijn vertrek. Ondanks de niet al te positieve opmerkingen over zijn verblijf onder de rook van Gouda beschouwen de Gouwenaren hem nog steeds als een van hun belangrijkste stadsgenoten. Het klooster in Stein brandde in 1549 helaas tot de grond toe af.

Overgang naar nieuwe tijd

Aan het eind van de Middeleeuwen was het katholieke geloof in het leven van de Gouwenaars overal aanwezig. Denk aan de Sint Jan met zijn altaren, maar ook aan de vele kloosters – elf stuks – en de talrijke kloosterlingen, zo’n kleine vijfhonderd. En niet te vergeten de talloze rituelen rondom doop, huwelijk, overlijden, tijdens feesten en rond epidemieën en ziekten.

Toen de Reformatie opkwam, verminderde echter de belangstelling voor al die rituelen en voor het kloosterleven. Dit laatste had ook met armoede en misstanden in de kloosters te maken. Er kwam meer aandacht voor studie en uitleg van de Bijbel, vooral onder invloed van het humanisme. Een nieuwe tijd was aanstaande.

Reformatie

Terwijl her en der in ons land de leer van Calvijn, oftewel de gereformeerde leer, zegevierde, bleef Gouda tot diep in de zeventiende eeuw een eigen, tolerante, koers volgen. Het stadsbestuur had wel de eed van trouw afgelegd aan de prins van Oranje, maar duidelijk onder voorwaarde dat zowel katholieken als protestanten vrijheid van geloof zouden behouden. Zowel de bevolking als het stadsbestuur hechtte grote waarde aan onderlinge verdraagzaamheid.

In 1573 ontkwam het stadsbestuur er echter niet aan zich neer te legen bij besluiten van de Staten van Holland om de openbare uitoefening van de katholieke religie te verbieden, de kloosters te sluiten en de kerk ter beschikking te stellen aan de aanhangers van de gereformeerde leer.

Beeldenstormen

Voordat zij echter de kerk mochten gebruiken, werden de altaarstukken en de beelden zorgvuldig verwijderd. Gelukkig zijn ze niet door beeldenstormers vernield, maar veilig ondergebracht in onder andere het stadhuis en het weeshuis. Momenteel hangen er, ter ere van ‘Gouda 750 jaar’, weer enkele altaarstukken in de kerk. De Goudse burgemeester Pieter Verhoeve, die zelf ook lid van de Sint-Jansgemeente is, noemde dit tijdens de officiële opening van de herdenking terecht een wonder. Hij wees erop dat de Reformatie ons veel heeft gebracht, maar, zei hij: ‘diezelfde Reformatie maakte ook zaken stuk, mooie zaken stuk. Ik voel ongemak bij godsdienstoorlogen, bij beeldenstormen, het wegsijpelen van gemeenschapszin en katholiciteit.’

Een kwalijke rol speelden bijvoorbeeld Lumey van der Marck en zijn geuzentroepen, die zich hadden laten inkwartieren in Gouda. Zij plunderden niet alleen kerkelijke goederen, maar vermoordden ook op gruwelijke wijze rooms-katholieke stadsgenoten. Op 20 februari 1574 ‘prijkten’ hun afgehakte hoofden en ledematen op de vier grote stadspoorten. Ook werden met regelmaat kloosterzusters ‘bij nacht ende ontijde’ bedreigd en uitgescholden.

Geen wonder dat veel Gouwenaren zich afvroegen of hun keuze voor Oranje wel de juiste was geweest. Toen twee ‘coupplegers’, die probeerden de eerdere keuze voor Oranje ongedaan te maken, op gruwelijke wijze werden gevierendeeld, ontvluchtten veel katholieken de stad.

Mild-reformatorische voorgangers

De plaatselijke overheid van Gouda bleef zich echter inzetten voor verdraagzaamheid. Ze bleef eigenaar van de kerk en betaalde ook de salarissen van de predikanten. Hierdoor hield ze een stevige vinger in de kerkelijke pap. De kansel mocht alleen beklommen worden door mild-reformatorische voorgangers, die niet uit de Heidelbergse Catechismus zouden preken. Gewetensvrijheid en geloofsdwang zaten stevig verankerd in het DNA van de Gouwenaars… Vanuit deze achtergrond eigenlijk best apart dat Gouda ook een bolwerk werd van de reformatorische gezindte. Daarin heeft pabo de Driestar zeker een belangrijke rol gespeeld.


Volgende week het slot van dit tweeluik, over diverse botsingen in de loop der eeuwen op het kerkelijk erf in Gouda.

ds. H. Liefting
ds. H. Liefting