Waar bent u naar op zoek?

Tegen horizontale theologie

dr. A.A.A. Prosman
Door: dr. A.A.A. Prosman
21-10-2021

Onlangs besteedde het Nederlands Dagblad ruim aandacht aan het verschijnen van het Getuigenis op 7 oktober 1971. Eigenlijk een prima moment om eens terug te kijken op een halve eeuw kerkgeschiedenis en een voorlopige balans op te maken: waar staan we nu na vijftig jaar?

Nederlands Dagblad

In het najaar van 1971 schudde de Nederlandse Hervormde Kerk op haar grondvesten. In de kerkelijke pers verscheen een verklaring van negentien dominees en theologen uit de rechtzinnige hoek. Op de synode een maand later was de spanning te snijden en het zou nog lang onrustig blijven in de kerk. (…) Het stuk was gericht ‘aan de Gemeente van Jezus Christus’ en was bedoeld om te bemoedigen, want de gemeente dreigde volgens de opstellers ‘moedeloos, onzeker, twijfelend en wankelmoedig’ te worden. Het document is de geschiedenis in gegaan als het Getuigenis van 1971.

Het veroorzaakte veel ophef in de Nederlandse Hervormde Kerk. De synodevergadering die er op 17 november van dat jaar aan gewijd werd, was een van de meest opwindende na de oorlog. (…) De opstellers spraken klare taal. ‘De nood is ons opgelegd’, schreven ze, waarna ze die nood in één volzin omschreven: ‘In deze jaren moet de gemeente haar geloof trachten te bewaren in een kerk, waarin de prediking op veel plaatsen aan de twijfel de voorkeur geeft boven de zekerheid, aan de discussie boven de leer, aan menselijke opvattingen boven het getuigenis van de Heilige Schrift en aan scepticisme boven een duidelijk onderricht in de waarheid van Christus.’

Vervolgens besprak het Getuigenis de twijfels en menselijke opvattingen waarvoor de Heilige Schrift moest wijken. Namen en rugnummers werden niet genoemd. Maar wie de voorafgaande jaren niet onder een steen had geleefd, wist wie er bedoeld werden met de zin: ‘Van een andere en hogere wereld wil men niet meer spreken: dood is dood.’

De woorden ‘dood is dood’ hadden in het voorjaar van 1971 veel hervormden de rillingen bezorgd. Ze kwamen uit de mond van een studentenpredikant uit Groningen, Marcel Krop. In een televisie-uitzending over dood en opstanding, kort voor Pasen uitgezonden, had Krop betoogd dat de Bijbelse verkondiging van opstanding en wederkomst alleen te gebruiken zijn voor ‘de begrenzingen van dit bestaan, tussen geboorte en dood’. Na de dood zou er geen opstanding meer zijn. ‘Dood is dood.’

De opvatting van Krop sloot aan bij een theologisch inzicht dat in de jaren zestig in de mode was geraakt, de God-is-dood-theologie. Een van haar vertolkers, de Duitse theologe Dorothee Sölle, werd veel gelezen in Nederland.

De God-is-dood-theologie stond niet op zichzelf. In de jaren zestig vond er in de theologie een omwenteling plaats. De christelijke leerstukken van zonde, verlossing en verzoening en van dood en opstanding werden ‘ontmythologiseerd’. Moderne theologen meenden dat het koninkrijk van God hier en nu gerealiseerd moest worden, door een radicale hervorming van de samenleving. Opstanding zou eigenlijk betekenen dat de gelovige in opstand kwam tegen zijn onderdrukkers. Moderne theologen lieten zich inspireren door Karl Marx en zijn moderne discipelen, de neomarxisten. Net als Marx en het neomarxisme dachten ze bij onderdrukkers aan de rijke en machtige mensen in de samenleving. De kerk moest partijganger van de armen worden, zei de hervormde theoloog Bert ter Schegget. Hij juichte het toe als kerkleden zich aansloten bij de CPN, de Communistische Partij van Nederland. Theologen als Ter Schegget richtten hun blik niet meer op God maar op de wereld. Hun theologie was horizontaal.

De hervormden waren wel gewend aan de moderne theologie. Al in de negentiende eeuw hadden vooraanstaande theologen de wonderen in de Bijbel voor onmogelijk gehouden. Moderne dominees preekten op Paasmorgen dat Christus niet was opgestaan. Om zulke vrijzinnigheid te bestrijden was in 1864 de Confessionele Vereniging opgericht, onder meer door Guillaume Groen van Prinsterer. De confessionelen vormden de orthodox-gereformeerde richting in de Hervormde Kerk. In 1906 kwam er nog zo’n richting bij, de Gereformeerde Bond, die meer bevindelijk was. (…) Het Getuigenis kwam voort uit een overleg van vertegenwoordigers van de Confessionele Vereniging, de Gereformeerde Bond – onder wie ingenieur Jan van der Graaf – en de Vrienden van Kohlbrugge, waartoe Willem Aalders behoorde. Het concept was geschreven door Gerrit van Niftrik, hoogleraar theologie aan de Universiteit van Amsterdam en lid van de Confessionele Vereniging. (…)

Mevrouw Van Ruler-Hamelink, de weduwe van de Utrechtse hoogleraar Arnold van Ruler, die bij de voorbesprekingen aanwezig was geweest, verzorgde de correspondentie. Zij kreeg duizenden blijde en boze brieven. Het Getuigenis viel slecht bij de hervormden die niet tot de Gereformeerde Bond of de Confessionele Vereniging behoorden. Een ‘stuk opgeklopt schuim waaraan de gemeenteleden zich te barsten zullen vreten’, schreef iemand aan mevrouw Van Ruler. Een ander noemde het Getuigenis ‘het meest troosteloze en ontmoedigende stuk van de laatste jaren’.

Er ging ‘een indianengehuil op, alsof er in geen jaren zo’n schandelijk stuk verschenen was’, schreef de hervormde dominee Arie Spijkerboer in zijn memoires, ‘Een rondje om de kerk’. Spijkerboer begreep de verontwaardiging niet – ‘je kon toch niet beweren dat er niets aan de hand was’ – maar vond het Getuigenis ook beklemmend. ‘Het was alsof de opstellers ervan niet konden begrijpen dat God voor veel mensen één groot vraagteken geworden was.’ Twee studentenpredikanten, Nico Bouhuijs en Karel Deurloo, leerlingen van Van Niftrik, voelden zich in de steek gelaten: wist hij niet dat veel studenten de klassieke geloofstaal niet meer verstonden?

Op de hervormde synode die een maand na het Getuigenis gehouden werd, zinspeelde Van Niftrik op een scheuring. ‘De synode moet goed begrijpen, dat er een ogenblik kan aanbreken, waarop in de Hervormde Kerk de kreet wordt aangeheven: Wij hebben geen deel aan David, en geen erfdeel met de zoon van Isaï! Naar uw tenten, Israël!’

Voor Van Niftrik liep het niet goed af. Een jaar na het Getuigenis overleed hij aan een hartaanval.

De maatschappijkritische theologie is volgens Van der Graaf ‘een zachte dood gestorven’. Een nieuw Getuigenis zou zich wat hem betreft tegen de liberale theologie moeten keren. ‘Die legt volledig de nadruk op vrijheid en gelijkheid. Een organisatie als Op Goed Gerucht, die daarvoor staat, vind ik een gevaarlijke stroming binnen de kerk. Neem de genderideologie. Mensen die met hun biologische geslacht tobben en van geslacht willen veranderen, moeten wij niet in de kou laten staan. Maar de wereldwijde beweging is inmiddels zo dat je bijna wordt gestimuleerd aan je geslacht te twijfelen. Als je daarin niet meegaat, ben je meteen aan het discrimineren. De liberale theologie laat dat gebeuren, want de mens staat centraal. Maar mijn vrijheid in Christus geeft begrenzing. Die boodschap moet in de kerk klinken.’

Het is goed om stil te staan bij wat vijftig jaar geleden gebeurde. Terecht dat Van der Graaf wijst op de ideologische gendertheologie. Die laat trouwens zien dat het marxisme niet dood is. Men strijdt voor een gelijkheid die nog verder gaat dan het klassieke marxisme. Niet minder zouden we de gereformeerde theologie moeten evalueren, want is het in de afgelopen vijftig jaar in hervormd-gereformeerde kring tot een opleving van de gereformeerde theologie gekomen? Ik zou hier namen kunnen noemen van hoogleraren die binnen de Gereformeerde Bond, of daarbuiten, op een inspirerende wijze gereformeerde theologie beoefend hebben en nog beoefenen. Maar veel theologie is vooral populairwetenschappelijk, praktisch van aard en risicomijdend. Zo kalft de gereformeerde theologie langzaam maar zeker af. Ik citeer de lutherse theoloog Oswald Bayer: ‘Theologie is niet een uitwisseling van het geloof met zichzelf in een binnenruimte; ze is conflictwetenschap. Ze legitimeert zich alleen als zij zich inlaat met tegenwerpingen en bestrijdingen (…) Haar oorkonde luidt: Ik ben de Here, uw God, U zult geen andere goden naast Mij hebben.’ Ook aan zo’n ‘getuigenis’ is behoefte.

dr. A.A.A. Prosman
dr. A.A.A. Prosman