blog
Beproeving van nieuwe liedboek kan niet zonder ijkpunt
Tijd voor toetsing
Hoe je je ook verhoudt tot het nieuwe Liedboek, het is bijzonder dat zo'n groot project in de 21e eeuw tot een einde gebracht wordt. De presentatie richt ons op de essentiële vraag wat we thuis en in de kerk zingen.
Wat vinden we van het Liedboek, dat zaterdag op feestelijke wijze in het Noord-Hollandse stadje Monnickendam gepresenteerd zal worden? Wat vindt de Gereformeerde Bond van het resultaat van dit project, waaraan de afgelopen jaren gewerkt is? Die laatste vraag zou in deze bijdrage beantwoord moeten worden – dan weten we in onze informatiesamenleving direct waaraan we toe zijn. Maar zo werkt het niet.
Bijbelliederen
Ik ga even terug naar de verschijning van het huidige Liedboek, in 1973. Zeven jaar duurde het voordat de brochure De bijbelliederen van het ‘Liedboek voor de Kerken’ getoetst het licht zag. De toenmalige voorzitter en secretaris van de Gereformeerde Bond, ds. L.J. Geluk en ds. R.J. van de Hoef, schrijven in het Ten geleide: ‘Waarom toetsen we alleen de bijbelliederen? De bijbelliederen zijn aan de kerken gegeven met de pretentie direct aan de Schrift te zijn ontleend. Gegeven de overtuiging dat binnen de gemeente ook in de liturgie, ook in de zang der gemeente, alleen het Woord zeggenschap heeft, dient een bundel of een deel daarvan, bestaande uit bijbelliederen, eerlijk te worden getoetst.’
Het gaat me hier vooral om het jaar van verschijnen van deze brochure, 1980. Dat kon toen blijkbaar. Een commissie van theologen en neerlandici kreeg de tijd voor haar toetsingstaak. In 2013 is de situatie anders. Niet alleen leven we sneller en willen we vragen vlugger beantwoord zien, ook staat het huidige Liedboek dichter bij veel gemeenten die zich verwant weten met de Gereformeerde Bond dan dat in 1973 of 1980 het geval was. Dat laatste is een belangrijke overweging.
Beproeving
De invoering van een nieuw liedboek is echter zo essentieel voor de gemeente dat er tijd genomen moet worden voor een meningsvorming. Dat is het enige wat in deze dagen te besluiten valt: slaan we dit Liedboek open en vormen we ons een gefundeerd oordeel of negeren we de nieuwe uitgave?
De scriba van de Protestantse Kerk, dr. A.J. Plaisier, heeft vorige maand in de synode gezegd dat we ‘geen loopje met deze beproeving moeten nemen’. Hij zegde de synode toe dat de kerk deze taak serieus ter hand zal nemen. En dat is goed, omdat het vrijgeven ter beproeving door de synode vanzelf spreekt – ‘Wat zouden we anders kunnen besluiten?’ -, terwijl na vijf jaar veelal klinkt: ‘Ja, nu zingen we er al jaren uit, dat kan een synode niet meer terugdraaien.’ De kerk zou daarbij mogen denken aan wat Calvijn in 1542 schreef, toen hij de betekenis van muziek voor het godsdienstige leven benadrukte, namelijk dat de actieradius van het gezóngen woord groter is dan van het gespróken woord.
De beproeving van een nieuw liedboek kan overigens niet alleen in de christelijke gemeente gebeuren. De titel is niet voor niets Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk. De opkomst van de techniek – van cd-speler tot you tube-filmpjes – heeft het zingen in de huiselijke kring fors verminderd, in combinatie met de onrust in ons leven. Waar het christelijke lied in onze huizen niet meer klinkt, gaat er iets waardevols verloren, zowel in de geloofsoverdracht als in de huisgodsdienst.
Heilsfeiten
Dé vraag bij de beproeving van een liedboek is die naar het ijkpunt. Willen we – althans voor de eredienst – het Woord zelf zingen en zo dicht mogelijk bij de Schrift aansluiten? Die keuze wordt in de klassiek-gereformeerde liturgie gemaakt, een traditie die tot op de dag van vandaag vitaal is. Deze vitaliteit neemt echter niet weg dat veel kerkleden hun insteek tegenwoordig niet in het Woord van God kiezen. Prof. Marcel Barnard, hoogleraar liturgiewetenschap, schreef in 2006 in Liturgie voorbij de Liturgische Beweging: ‘In het leven van veel mensen staat niet meer de zondagse liturgie die zich concentreert op de heilsfeiten en door die feiten wordt gericht en bepaald, centraal, maar een ritualiteit waarin de antropologische en culturele context uitgangspunt is.’
Oecumene
Als kerkenraden zich over het nieuwe Liedboek buigen, kunnen ze niet heen om het gegeven dat veranderingen in kerk en samenleving gevolgen hebben voor de religieuze liedcultuur én om de vraag hoe een nieuwe bundel zich verhoudt tot het belijden van de kerk. Bij die veranderingen in de kerk denken we aan de oecumene. Het Liedboek voor de kerken werd in 1973 al gezien als een belangrijke mijlpaal voor de verbondenheid tussen protestantse kerken.
Die oecumenische insteek is in 2013 veel sterker aanwezig. Prof. Barnard zegt in bovengenoemd boek dat de eenheid van de kerk ‘niet langer bestaat in een eenheid van leer, handeling en viering, maar in een gesprek van velen over deze zaken’. En die oecumenische kleuring was het eerste wat ds. Ilona Fritz als voorzitter van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied bij de perspresentatie van het nieuwe Liedboek opmerkte. Dat kan natuurlijk niet anders als behalve de Protestantse Kerk ook doopsgezinden, de Remonstrantse Broederschap, de Vrijzinnige Geloofsgemeenschap, de Nederlands Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt deelnemen. ‘Met dit Liedboek wordt de gemeente uitgedaagd om in een seculiere samenleving over haar identiteit na te denken.’
1773
Toen de synode van de Protestantse Kerk in 2007 besloot te participeren in het Liedboek, gaf ze aan dat deze bundel uitdrukking moest zijn van haar identiteit. Aan een enquête die duidelijk moest maken of dit besluit gedragen werd, deden 935 gemeenten mee. Duidelijk werd dat deze gemeenten met elkaar uit 102 verschillende bundels zingen, het meest uit het Liedboek van 1973 (84 procent). Van de psalmberijming van 1773 maakt 16,7 procent gebruik.
De diversiteit in wat binnen de kerk gezongen wordt, is groot. Is een liedboek daarvan een uitdrukking of overstijgt ze die juist? De musicoloog dr. Jan Smelik concludeert in zijn recente boek Het nieuwe Liedboek in woord en beeld dat het Liedboek een proef zal zijn ‘in hoeverre de sterk uiteenlopende modaliteiten en geloofsgemeenschappen elkaar verdragen en ruimte gunnen in hun liedbundel’.
Context
Als de context van de kerk in wat we zingen onvoldoende meespeelt, kan er sprake zijn van musealisering van de kerk, schrijft Barnard. Nu moeten we klassieke liederen niet te snel associëren met een museum, feit is wel dat de zending ons leert dat elke kerk in eigen liederen uiting mag geven aan haar eigen verleden, haar strijd. Je zult als christelijke gemeente maar weten van onderdrukking, marteling, vervolging.
Dan is het wonderlijke dat deze voor christenen universele ervaringen te vinden zijn in de geloofstaal van de psalmen, de liederenbundel van Israël, die de kerk na Pinksteren op de lippen neemt én die gelukkig integraal in het nieuwe Liedboek opgenomen is. Zo’n relatie met de context van de kerk is echter een andere dan de focus op moderne ontwikkelingen, waardoor bij voorbeeld experimenten met een vrouwvriendelijke liturgie begonnen.
Relativisme
De geschiedenis van de kerk in ons land laat zien dat over wat we zingen nogal eens strijd gevoerd is. Kerkdiensten zijn verstoord, nadat in 1807 de bundel Evangelische Gezangen ingevoerd werd. Ook op weg naar de Hervormde bundel van 1938 was er kritiek, omdat de synode vond dat de inhoud te orthodox was, er te weinig gerekend was met vrijzinnige groeperingen.
Ontzuiling in de samenleving en toegenomen diversiteit in de kerk heeft in tegenstelling tot in 1973 gezorgd voor een ‘liturgisch relativisme’ (Smelik). Kerkdiensten werden informeler en alledaagser. Bij die trend sluit het Liedboek van 2013 aan in zijn bedoeling over geloofstradities heen te verbinden. Het is geen hang naar musealisering van de kerk als we aangeven dat bij de beproeving de belijdenis van de kerk niet buitenspel gezet kan worden. Het hanteren van dat ijkpunt sluit zicht op de katholiciteit van de kerk niet uit en bewaart tegelijk de verbondenheid met de leer van Christus.
P.J. Vergunst