Waar bent u naar op zoek?

Veel kerkelijke kleuren

ds. H. Liefting
Door: ds. H. Liefting
23-06-2022

Gouda, dat 750 jaar stadsrechten heeft, stond al vroeg bekend als een stad van verdraagzaamheid. Het is dan ook geen wonder dat allerlei mensen die door hun opvattingen in de problemen waren gekomen, daar een veilig heenkomen zochten.

Een bekend voorbeeld van hen was Dirck Volckertsz. Coornhert, die in 1588 uit Delft werd verjaagd en de laatste twee jaren van zijn leven in Gouda heeft gewoond, van 1588 tot zijn overlijden in 1590. Hij ligt begraven in de Sint-Janskerk.

Coornhert

Coornhert was een groot verdediger van het religieus compromis en een van de voornaamste bestrijders van de gereformeerde leer en de gereformeerde organisatiedwang. Hij was de spreekbuis van een breed anti-gereformeerd ongenoegen. In zijn verbeten strijd vond hij Gouda aan zijn zijde. Zijn angst was dat de calvinisten de vrijheid zouden ondergraven en dat de oude katholieke inquisitie zou worden ingeruild voor een Geneefse. Zijn ideaal was een brede volkskerk, waar iedereen wat van zijn gading kon vinden.

Hoewel Coornhert kritiek had op misstanden binnen de Rooms-Katholieke Kerk, bleef hij wel lid. Hij verlangde terug naar de oude apostolische kerk en had bovendien een hang naar het mystieke. Geloof was voor hem vooral een innerlijke ervaring. Hij geloofde in de mogelijkheid van menselijke volmaaktheid via zes stadia, een weg vol innerlijke strijd, die slechts voor weinigen bleek te zijn weggelegd.

Volgens de bekende Gouwenaar Jacobus Trigland, die later afgevaardigd werd naar de synode van Dordrecht, zou Coornhert zich op zijn sterfbed bekeerd hebben tot het gereformeerde geloof. Deze wens was waarschijnlijk niet meer dan de vader van Triglands gedachten.

Brede kerk

Wat vaak in de geschiedschrijving, ook die van Gouda, opvalt – dr. Mirjam van Veen heeft daar ook de vinger bij gelegd – is dat de toleranten of libertijnen en remonstranten, zoals Coornhert, veelal de good guys zijn. De calvinisten, de contra-remonstranten, de gereformeerden, zijn dan de bad guys. Religieuze tolerantie gooit, ook in onze tijd, veelal hogere ogen dan confessionele identiteit.

Geïnspireerd door de geschriften van Coornhert en van Erasmus streefde het Goudse stadsbestuur naar een brede kerk. Men wilde zoveel mogelijk Gouwenaars blijven verenigen onder het ene reusachtige dak van de Sint-Jan. Vanuit die doelstelling werd dan ook de Heidelbergse Catechismus geweerd. De magistraat wilde zoveel mogelijk de kerkelijke ambtsdragers beroepen. Geen wonder dat het stadsbestuur gekant was tegen het bijeenroepen van een nationale synode.

Geen catechismus

De Goudse magistraat wist het in 1582 zelfs voor elkaar te krijgen de libertijnse predikant Herman Herbers naar Gouda te krijgen. Deze weigerde de Heidelbergse Catechismus te gebruiken. Verder betoogde hij dat een christen in dit leven tot volmaaktheid kan komen en ontkende hij dat onze rechtvaardiging buiten onszelf ligt. Ook had hij kritiek op de leer van de verkiezing, de rechtvaardiging en de heiliging. Al met al was hij een man naar het hart van het stadsbestuur, maar ook naar het hart van veel kerkgangers en zeker naar dat van Coornhert.

Samen met twee andere predikanten van de Sint-Jan, namelijk zijn zoon Dirk Herbers en een zekere Harboldus Thombergen, schreef hij een leerboekje voor de jeugd met de titel Korte Onderwijzinghe der kinderen inde Christelijkcke Religie. Dit leerboekje werd door gereformeerde critici al snel de ‘Goudse Catechismus’ genoemd. Het was een nogal irenisch getoonzet leerboek, dat door gereformeerde tegenstanders ‘een kunstwerk van satanische eenvoud’ uit het ‘allerschandelijkste riool van ketterijen’ werd genoemd. De uitvoerigste kritiek kwam van Reynier Donteclock, die het een ‘schoe die aen alle voeten past’ noemde.

Remonstranten en contra-remonstranten

Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) brak de strijd tussen de remonstranten, oftewel arminianen, en de contraremonstranten, oftewel de gomaristen, uit. Dat de Goudse ‘gereformeerden’ de kant van de remonstranten kozen, was helemaal in lijn met de kerkelijke koers die tot dan toe gevolgd was. Hierdoor ontwikkelde Gouda zich tot het voornaamste remonstrantse bolwerk in Holland. Door het grote aantal vrijheden stond Gouda wijd en zijd bekend als ‘het rattenest ende den dreckwagen van alle ketterijen’. Het gevolg was weldra dat een groep gereformeerde kerkgangers weigerde nog langer ter kerke te gaan bij de remonstrantse dominees in de Sint-Jan. Deze zogenaamde ‘dolerenden’ organiseerden weldra eigen kerkdiensten in schuren en woonhuizen. Door hun tegenstanders werden zij smalend ‘bavianen en slijkgeuzen’ genoemd. Ze moesten namelijk, om ter kerke te gaan in naburige plaatsen als Oudewater, over modderige wegen gaan.

Het gevolg was dat de Goudse predikanten in Oudewater kwamen protesteren. A.Th. van Deursen vertelt over de Goudse remonstrantse ds. Poppius die op oudejaarsdag 1617 in Oudewater kwam preken. Veel kerkgangers kwamen gewapend de kerk in. Toen ds. Poppius de kerk binnenkwam, stonden alle vrouwen, zoals afgesproken, op en pakten hun stoel en riepen: ‘za za valt nu aen.’ Poppius koos ijlings het hazenpad. Gouda kreeg echter ook te maken met het ingrijpen van prins Maurits, die openlijk partij koos voor de contraremonstranten en ervoor zorgde dat zij de Sint-Janskerk kregen toegewezen. De eerste dominee werd echter door een woedende menigte uitgejoeld. Het preken werd hem onmogelijk gemaakt door luid gezang en gejank van een hond die aan zijn staart door de kerk werd geslingerd. Daarna was er wekelijks bewaking van hogerhand nodig.

Ds. Poppius werd later op de synode van Dordrecht ontboden. Daar moest hij aanhoren dat de remonstrantse leer een dwaling was. De verkondigers van die leer moesten hun ambt neerleggen. Toen zij dit weigerden, werden ze op boerenkarren afgevoerd en het land uitgezet. De enige remonstrantse predikant die in de stad achterbleef, was Herbers jr. Hij stapte vrijwillig op en werd arts in Amsterdam.

De nieuw beroepen predikanten deden hun uiterste best Gouwenaars terug te krijgen naar de Sint-Jan, wat geleidelijk lukte.

Rooms-katholieken

Met het verbod op de openbare uitoefening van hun geloof waren de rooms-katholieken hun kerken kwijtgeraakt. Ze werden, zoals dr. Paul H.M.A. Abels zo raak beschrijft, verbannen naar het kerkelijke achtererf. Daar konden ze in relatieve vrijheid bijeenkomen. De deuren van de Sint-Jan bleven voor hen echter ook wagenwijd open staan. Een grote groep katholieken bleef evenwel trouw aan de moederkerk. Hoewel het stadsbestuur hen steeds probeerde te beschermen, moest het toch voortdurend schipperen tussen de eigen keuzes en die van de Staten van Holland en de Staten-Generaal. Dat maakte dat katholieken altijd op hun hoede moesten zijn. Tolerantie moest zelfs in de hoogtijdagen van de ‘Goudse Vrijheid’ steeds opnieuw worden bevochten.

Een dieptepunt was de mishandeling van en moord op twee Goudse kloosterlingen, die bij Lumey op het kasteel hun beklag kwamen doen. Petrus Opmeer schreef in zijn boek over katholieke martelaren dat Gouda hierdoor ‘is geworden een herbergh van guiten, een roofnest van booswigten en een slagt-huis van religieuse persoonen’. Vooral de nonnenkloosters moesten het ontgelden.

Bijkomend probleem voor de katholieken was dat er getwijfeld werd aan hun loyaliteit. Ze hadden namelijk twee keer, zij het tevergeefs, geprobeerd de stad terug te brengen onder het gezag van de Spaanse koning. Vooral van de nieuw aangestelde baljuw Anthony Cloots, een scherpslijper uit het kamp van prins Maurits, kregen ze veel tegenwerking. Uiteindelijk kregen de katholieken de Gasthuiskapel toegewezen. Rond 1900 bouwden ze in Gouda twee grote nieuwe kerken en werden hun schuilkerken afgebroken.

Afscheiding en Doleantie

De Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886 gingen ook Gouda niet voorbij. Zoals in veel plaatsen was ook het Goudse geestelijk leven rond 1800 nogal ‘ingezonken’. In een doorsnee zondagse dienst in de Sint-Jan zaten nog geen honderd mensen. Dit was voor een aantal mensen aanleiding om op 29 februari 1836 een kerkdienst te houden bij iemand thuis. Op 19 mei van dat jaar werd een afgescheiden gemeente gevormd, de latere Christelijke Afgescheidene Gemeente. Anderen kwamen als Gereformeerde Gemeente onder het Kruis bijeen. Vanuit dolerende hoek kwam in 1889 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk. Door degenen die de Hervormde Kerk trouw bleven, maar hunkerden naar een gereformeerde prediking, werd in 1899 de ‘Nederlandsche Hervormde Vereeniging Calvijn’ opgericht. In 1949, met de komst van de onder ons bekende ds. G. Boer, kwam een groot deel van ‘Calvijn’ terug naar de Sint-Jan en stopten weldra hun zondagse diensten.

Kort na de eeuwwisseling kwam ook een groep ‘bevindelijk gereformeerden’ bijeen. Zij sloten zich in 1910 aan bij het landelijk verband van de Gereformeerde Gemeenten.

Kerkelijke ellende

In de tweede helft van de twintigste eeuw ontwikkelde Gouda zich, volgens dr. John Exalto, tot ‘een centrum van kerkelijke ellende’. In 1953 scheurde het landelijk verband van de Gereformeerde Gemeenten. De Goudse predikant dr. C. Steenblok speelde daarin een hoofdrol. Hij werd de voorman van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Dit nieuwe kerkverband scheurde in Gouda in 1980 nogmaals, zij het tijdelijk. De titel van het bekende boek Tien keer gereformeerd is zeker van toepassing op Gouda. Wie zou intussen niet wenen? In de Goudse gereformeerde gemeente ontstond rond 1974 ook de nodige spanning, de ‘Goudse kwestie’ genoemd, die uitliep op een uitstroom naar de Sint-Jan.

Ondanks alles wat er zich heeft afgespeeld, heeft de Heere tot de dag van vandaag Zijn kerk in Gouda bewaard. ’s Zondags zie je de kerkgangers volop toestromen, terwijl de kleur van de kleding de richting verraadt.


In Gouda achter de kerk

in een donker winkeltje waar

een ernstige, stille man

de olde skrievers verkocht

heb ik een uurlang getoefd

en gepraat over godsdienst en kerk.

Veel Bond, zei hij, hier in de buurt,

en veel Gereformeerde Gemeenten

en oud-Gereformeerde Gemeenten.

A Brakel en Smytegelt

en de liedren van Groenewegen

gaan hier nog van hand tot hand.

’s Avonds laat in de trein

rijdend door ’t donkere land

las ik in ’t stichtelijke boek

dat hij me aan had gepraat,

las ik de donkere woorden

van oude Hollandse vroomheid,

las ik: wat helpt het o mensje

om te praten over de hemel

als je geen hemel hebt

diep in je eigen hart.

J.W. Schulte Nordholt

ds. H. Liefting
ds. H. Liefting