Verhuizen?
Het was een stralende zondagmorgen. De avond ervoor waren we aangekomen in een bijna verlaten dorpje in de Franse Alpen. De kerkklokken luidden.
De jongste zei: ‘Kerk lok!’ en dus luisterden we en gingen op weg naar het plaatselijke kerkje.
De deur was op slot. Jezus hing overwoekerd door klimop aan een kruis boven de deur. We probeerden de zijkant, liepen om de kerk heen. Nergens konden we naar binnen.
Geloven ze hier niet meer in Jezus, vroeg er een. Misschien moeten wij hier naartoe verhuizen, was de oplossing van de ander.
Er kwam een vrouw aangelopen. Of we de kerk in wilden. Ja, graag! Ik vroeg wanneer er een dienst was. ‘Gisteravond was er een mis.’ Die had ik dus gemist. En wanneer is er weer een dienst? ‘Volgend jaar.’ Volgend jaar?!
We bekeken de lege kerk. Zaten even op een kerkbank. Het rook er muf. De jongens probeerden de knielbanken en het biechthokje uit.
Buiten vertelde de vrouw dat, als we een stukje naar boven wandelen, er een mooi kapelletje te vinden is. Lang geleden, toen er een erge ziekte heerste en veel mensen stierven, waren ze begonnen met de bouw van het kapelletje. De ziekte verdween. De kapel hadden ze afgebouwd.
Ik zei in het Engels dat we dát misschien zouden moeten doen in deze tijden van corona: een kapel bouwen. De vrouw antwoordde met: ‘Oh sorry, ik ben mijn mondkapje vergeten!’ Teken van slecht Engels of ongeloof? Toch verhuizen?
De zondag erop was de jongste vroeg wakker. Om de anderen niet te wekken, vertrok ik met hem op de fiets naar het kapelletje wat hoger op de berg. Ik probeerde er te komen op mijn stadsfiets met kinderzitje. Dat was een klus. ‘Wattisser mam?’ Iets met een berg, fiets en conditie, kind.
Het was er prachtig. Stil. Mooi uitzicht. De kapel helaas ook op slot. Op de dorpel zong ik. Op bergen en in dalen, ja overal is God. En: Jezus is de goede herder, Jezus, Hij is overal, Jezus is de goede herder, brengt mij veilig naar de… ‘stad’, zong mijn kind. En zo is dat. Blij, dankbaar en opgeladen fietste ik terug.
Elsbeth Visser-Vogel