Waar bent u naar op zoek?

Vreemdeling en naaste

dr. W. Verboom
Door: dr. W. Verboom
17-09-2020

In de dorpskerk worden en werden de dorpelingen gedoopt, ontvangen en ontvingen zij of hun ouders of grootouders het teken en zegel van het verbond. De doopvont in de dorpskerk is het hart voor het dorp. Dat mogen we in geloof zeggen.

Jij dorpsbewoner, ook op jouw leven heeft God recht. Je bent welkom

De avondmaalstafel in de dorpskerk zou men het hart voor de belijdende gemeente kunnen noemen, maar de doopvont het centrum voor het dorp. Beide zijn verbonden met de preekstoel, de plaats waar het Evangelie wordt verkondigd. Het is niet doorslaggevend of dorpsbewoners dat zelf

Het is niet doorslaggevend of dorpsbewoners dat zelf zo zien, maar of God het zo ziet. Van de doopvont naar de mensen in het dorp trekt God een onzichtbare lijn. Hier worden en werden de dorpelingen gedoopt. Dat is de ene kant. De andere kant is dat de dorpsbewoners opgeroepen worden de doopvont als het centrum van het leven te leren kennen en het Evangelie toe te eigenen. Daar is geloof en bekering voor nodig.

De roep van de doopvont, via de verkondiging van het Evangelie op de preekstoel, dient om zo te zeggen door de open deuren van de kerk naar buiten te gaan en door het leven van de kerkgangers, hun weg te vinden naar de harten van de dorpsbewoners. De dorpskerk is in haar wezen missionair. Ze is missionair of ze is geen kerk. De doopvont wordt als het goed is vlees en bloed in het leven van de dorpskerkmensen. Ben je niet gedoopt, dan zegt de doopvont: jij dorpsbewoner, ook op jouw leven heeft God recht. Jij bent welkom. Niet gedoopt is: nog-niet gedoopt.

Roeping

Treffend schrijft ds. M.A. Post in het jubileumboek Hij blijft getrouw: ‘Iedere dorpsbewoner hoort de klok. Iedereen vermoedt het, de kerk gaat niet voorbij. Dat kan niet, want de gemeente is een geheimenis uit Gods hart. Sommigen kwamen weer terug naar de kerk. Sommigen voegden zich voor het eerst bij de kerk. De Heere laat Zijn volk niet in de steek. Hoe zal het gaan? Alleen de Heilige Geest van God kan antwoord geven. De Geest van het Woord, van beloften, van verrassingen, die harten verandert en vernieuwt.’

Nader toegespitst: in de centrale plaats van de doopvont wordt de identiteit van de dorpskerk als volkskerk zichtbaar, wordt ook haar roeping in het dorpsleven zichtbaar. We zouden – voorbij de kerkelijke verlegenheid – die roeping met zondag 12 van de Heidelbergse Catechismus drievoudig kunnen noemen. Namelijk een profetische roeping, een priesterlijke en een koninklijke roeping.

Verkondiging

De dorpskerk heeft allereerst een profetische roeping. Ze is geroepen om dichtbij, vlak om de deur van de kerk, in het dorp, de beloften en geboden van God aan de mensen te verkondigen. Het dorp mag weten dat er een Heiland is voor de wereld, maar ook een God Die gediend wil worden, zodat het leven gedijt. Kwetsbaar gaat de kerk rond in het dorp als een moeder die voor haar kinderen wil zorgen en als een vader die zich verantwoordelijk weet voor het welzijn van het dorp. Gevraagd of ongevraagd, altijd bewogen, vol liefde, maar ook authentiek, onpartijdig en eerlijk.

Laat de dorpskerk niet alleen profetisch zijn, maar ook haar priesterlijke roeping verstaan. Er zijn in het dorp mensen die hunkeren naar een beetje liefde, naar een arm om hen heen, naar een medemens. Hier liggen zoveel kansen voor de diaconale roeping van de kerk om mede dorpsbewoners belangeloos in aanraking te brengen met de liefde van Christus. De noden zijn legio: psychisch en materieel, individueel en collectief. In het diaconaat tellen dan niet alleen de stoffelijke gaven, maar ook ‘de troostelijke redenen’ (klassieke bevestigingsformulier).

W. Aalders zegt ergens dat de kerk ook de functie van een ziekenhuis kan hebben. Samen ziek, samen gezond worden door te leren leven van Gods genade. Een van de belangrijkste priesterlijke taken van de kerk is haar voorbede voor alle inwoners van het dorp, ook voor asielzoekers, immigranten, vluchtelingen (hoe actueel na de brand in kamp Moria) en – last but not least – voor de overheid.

Regie

Dan is er ook de koninklijke roeping van de kerk. De kerk als koningin. Ze zal dat dan moeten zijn zoals haar Kruiskoning. Menig oud kerkgebouw draagt het kruis in haar vorm in zich. Daarin volgt zij haar Koning na, Die het kruis droeg. Ik citeer J. van der Graaf: ‘Het was voor Koning Jezus zijn eer niet te na om, terwijl Hij in de gestalte van God was, de gestalte van een slaaf aan te nemen. Het was Zijn eer niet te na om op een ezel Jeruzalem binnen te komen, toegejuicht door de schare, die later zou roepen: kruisig Hem. Het was zijn eer niet te na om spotkoning te zijn, gekroond met doornen. Om een opschrift boven Zich te verdragen: Deze is de Koning der Joden.’

Tegelijk mag de dorpskerk echter ook iets soevereins hebben, niet bukkend voor de eisen van de wereld en voor ijdele eer. In haar levensstijl mag ze iets weerspiegelen van het geloof: wij hebben een Koning, Die Jezus heet. Hij is het Die de regie in ons leven heeft. Wij dansen niet naar de pijpen van de wereld, ook als dat betekent Zijn kruis te dragen. Dat kan ook gebeuren in een dorp.

Bewogen

Laat het leven van de dorpskerkgemeente doortrokken zijn van de bewogenheid die Jezus kende voor de schare, voor het verlorene. Hoe ver ging Hij niet om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Van belang is ook dat de dorpskerk oog heeft voor de lijn van de geslachten. Het voorgeslacht van dorpsbewoners, van wie velen nu zonder God leven, bezocht wellicht vroeger trouw de kerkdiensten. Nee, niet allen. Laten we het verleden niet verheerlijken. Er liggen echter wel gebeden van voorouders, voor hun kinderen die zij ooit ten doop hielden en ook voor het late nageslacht. Zouden die gebeden voor niets zijn opgezonden tot de Heere, de God van het verbond? Daar mogen we de Heere op wijzen in ons smeekgebed.

In het verlengde daarvan: laat er een gedurig gebed worden opgezonden door de dorpskerk, niet alleen voor alle inwoners, maar ook voor de overheid, voor het onderwijs, voor allerlei vormen van maatschappelijk zorg.

Heel wezenlijk is ook dat de gemeente zich niet verheft boven de rand- en buitenkerkelijken. Wat is er in de kerk ook veel misgegaan in de loop van de eeuwen. Niet alleen in de persoonlijke relatie met de Heere en met elkaar, maar ook tegenover de medemens die op ons pad werd geplaatst.

Inzet

De ramp in 1953, hoe vreselijk ook, was niet de enige ramp. Er waren en zijn andere, geestelijke rampen van onverschilligheid, laksheid, ontrouw, soms ook onder het dekmantel van lijdelijkheid en onbekeerlijkheid. Hier past na 400 jaar kerk in Stavenisse ootmoed en het boetekleed van Daniël (Dan.9:5): wij hebben gezondigd, wij hebben onrecht gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld, wij zijn in opstand gekomen door af te wijken van Uw geboden en bepalingen.

Nu zou ik allerlei mogelijkheden van presentie als dorpskerk in het dorpsleven kunnen noemen, zoals in de dorpskerkenbeweging van de Protestantse Kerk in Nederland gebeurt in ons land. Dat doe ik nu niet. Waar het om gaat is dat de dorpskerk zich inzet om zo kerk te zijn in het dorp als dat past bij haar identiteit als kerk. Zoals in het beleidsplan 2017-2020 van de gemeente Stavenisse staat: De gemeente van Christus belijdt haar vreemdelingschap in de wereld en heeft de opdracht zich in liefde tot de naaste te wenden, zowel dichtbij als ver weg.

Laat ik eindigen met te wijzen op de grote trouw en het wonderlijke geduld van de Heere voor dat stukje van zijn wereldwijde kerk, dat door Hem haar plaats kreeg toebedeeld. We mogen iedere kerkdienst beginnen met de worden: Die nooit laat varen de werken van Zijn handen. Geloven we dat? Laten we het geloven! Daarbij past ootmoed, eerbied, verwondering en vreugde.

dr. W. Verboom
dr. W. Verboom