column
Vruchten in de boomgaard
Onze buurman blijft bij onze voortent staan: Houden jullie ook de zondagsrust? vraagt hij. Mijn man, Gerrit, knikt. Dat dacht ik al, vervolgt de buurman, gisteren zag ik jullie na het eten uit de Bijbel lezen.
Het is zondag. We hebben een dienst bijgewoond van een evangelisatiepost in Limburg en zijn net terug op de camping. De koffiepot pruttelt. ‘Mijn vrouw, Janny, en ik zijn ook naar een kerk hier in de buurt geweest,’ vertelt de buurman. We raken al snel in een geanimeerd gesprek. Mijn man vertelt kort iets over de preek die we vanmorgen gehoord hebben over de vraag van David: ‘Wie geeft mij water te drinken uit de bron van Bethlehem?’ ‘Onze diensten zien er iets anders uit,’ licht Evert toe, ‘wij zingen enkele liederen, breken samen het brood, waarna één of meerdere broeders iets uitleggen over een tekst of bijbelgedeelte.’
‘Wat mooi is dat, zulke ontmoetingen op de camping,’ merkt Gerrit op als de buurman weer naar zijn caravan loopt. Op dat moment valt er iets op de grond naast hem, het is een appel. Vanwege de warmte heb ik ons zitje onder de appelboom naast onze caravan gezet. ‘Ja, het is echt genieten hier, het lijkt wel een klein paradijsje,’ beaam ik. Ik kijk naar de pruimenboom even verderop. Jan – de baas van de boomgaard – heeft er een trap onder gezet; ‘pluk maar zoveel als jullie willen, hoor. Daar bij het schuurtje is ook nog een bramenstruik, die zijn ook rijp.’ Later in de week ontdekken we in de tuin nog een kas met heerlijke druiventrossen. Ook deze mogen we meenemen van Jan: ‘Voor onderweg bij jullie fietstochten.’
Een week later. ‘Hebben jullie vanavond nog een kerkdienst?’ klinkt het naast ons. Buurman Evert kijkt ons vragend aan. ‘Janny en ik zouden wel graag mee willen.’ Onderweg in de auto hebben we mooie gesprekken. Evert heeft zijn Bijbel geopend op schoot. Af en toe zoeken we iets op.
’s Avonds na het eten leest Gerrit een gedeelte uit Amos: ‘Ik zal een omkeer brengen in de gevangenschap van Mijn volk Israël (…) zij zullen tuinen aanleggen en de vrucht ervan eten.’
Marijke de Wit