Waarborgen van de vrijheid van onderwijs
Momenteel is er politiek misschien niet direct de dreiging dat artikel 23 geschrapt wordt, maar dat moeten we zeker zo houden, constateert de Rotterdamse wethouder H.M. de Jonge.
Laat ik naar goed gebruik – mijn vader was hervormd predikant – mijn artikel in drie punten houden. Ik wil allereerst ingaan op de geschiedenis en waarde van de vrijheid van onderwijs. Vervolgens wil ik het hebben over zaken die de vrijheid van onderwijs bedreigen en tot slot over de manier waarop we de vrijheid van onderwijs weerbaar kunnen maken. Dat alles doe ik redenerend vanuit de vraag: ‘Van wie is de vrijheid van onderwijs?’
Bijzonder onderwijs
Artikel 23, waarin de vrijheid van onderwijs is vastgelegd, is met de Pacificatie van 1917 aan onze grondwet toegevoegd. Daarmee heeft het een bijna on-Nederlandse bestendigheid. Die bestendigheid toont het succes van de vrijheid van onderwijs.
Het artikel benadrukt als eerste het publieke belang van en de publieke verantwoordelijkheid voor het onderwijs: ‘Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering.’ Daarnaast legt het de vrijheid van ouders vast om het onderwijs te kiezen dat past bij en in het verlengde ligt van de opvoeding die zij hun kinderen geven − het bijzonder onderwijs.
En dat bijzonder onderwijs is nog steeds bijzonder populair. Zelfs in een grote stad als Rotterdam geeft tweederde van de ouders voorkeur aan bijzonder onderwijs. Landelijk zijn de verhoudingen ongeveer 25 procent protestant-christelijk; 30 procent katholiek; en voor de rest ‘algemeen bijzonder onderwijs’, zoals Montessorischolen en Vrije Scholen, en islamitisch onderwijs. In dat opzichte heeft het bijzonder onderwijs de secularisatie sinds de jaren ’50/60 van de vorige eeuw in hoge mate overleefd.
Grotendeels onomstreden
De vrijheid van onderwijs is in dat opzicht grotendeels onomstreden. Ook internationale onderzoeken noemen de vrijheid van onderwijs – met enerzijds een verantwoordelijkheid voor de overheid en anderzijds vrijheid voor de ouders – een van de succesfactoren van het Nederlandse onderwijssysteem.
Ook politiek staat artikel 23 zelf eigenlijk niet direct ter discussie. CDA, CU en SGP zijn traditioneel pleitbezorgers van de vrijheid van onderwijs. Binnen de andere partijen zijn er wel stromingen die kritisch zijn en menen dat door de overheid gefinancierd onderwijs ‘neutraal’ zou moeten zijn. Iets wat op zichzelf natuurlijk al een mythe is – ‘neutraal’ bestaat niet. Maar eigenlijk staat in elke partij daar wel een groep tegenover die wel positief is over de vrijheid van onderwijs. Zo noemde premier Rutte de vrijheid van onderwijs een liberale verworvenheid. En daarin mogen we hem wel een beetje tegemoet komen, want het was inderdaad een liberale premier – Cort van der Linden – die het artikel in de grondwet verankerde.
We moeten voorkomen dat we ooit in de situatie komen dat enkel de christelijke partijen de vrijheid van onderwijs steunen. Dat het ‘ons’ feestje wordt. Dan is de kans op revanchisme in een kabinet zonder christelijke partij groot. We moeten om die reden de vrijheid van onderwijs weerbaar maken en bedreigingen wegnemen.
Lees de volledige tekst van het artikel in De Waarheidsvriend van 19 februari 2016.