Waar bent u naar op zoek?

blog

Wat moeten we ermee?

Wraakgebeden en haatteksten in de Bijbel

27-02-2019

Stel dat er vrienden mee-eten en je voor of na het eten een gedeelte uit de Bijbel wilt lezen dat ook je niet zo kerkelijke vrienden aan zal spreken. Je kiest Psalm 139. Gelukkig lezen ze niet mee en kun je de verzen 19-22 ‘veilig’ overslaan.

Eerlijk gezegd begrijp je zulke teksten zelf ook niet. Neem nu bijvoorbeeld vers 19, waar staat: ‘O God, breng de goddeloze om!’ In Psalm 137 lijkt het nog erger: ‘Dochter van Babel, die verwoest zult worden, welzalig is hij die u uw misdaad vergelden zal, die u tegen ons begaan hebt. Welzalig is hij die uw kleine kinderen grijpen en tegen de rots verpletteren zal.’ (vs.8,9) 

Hulproep

Het maakt natuurlijk een groot verschil of je God smeekt om je vijanden het jou aangedane kwaad te wreken of dat je zelf doodt wie je maar doden kan. Het is ook geen oproep tot een niets en niemand ontziende jihad. Het is de uiterste hulproep van een klein volk in de verdrukking. Bovendien een volk waarvan het heil voor de hele wereld afhangt. Verdwijnt Israël, dan blijft de wereld achter zonder een Verlosser (zie hoofdlijn 3 en 7).

Een kind in nood dat belaagd wordt door een groep jongens, roept om hulp. Zou een volk in nood dat niet mogen doen? Bedenk daarbij ook hoe wreed de oorlogstactiek van de Babyloniërs en de Assyriërs was: onderlippen afsnijden, gezichten verminken door daar heet asfalt overheen te gieten, zwangere vrouwen opensnijden en de kinderen op harde rotsen te pletter gooien. Dan is het toch niet verwonderlijk dat je tot God schreeuwt om uitkomst. Blijkbaar kan het zelfs zo ver gaan dat je de vijanden hetzelfde toewenst als jou is aangedaan. Zo’n psalm is niet geweigerd in de Bijbel. Iets anders is of God wraakgebeden ook verhoort zoals de bidder op dat moment zou willen. 

Elie Wiesel

Elie Wiesel is een van de weinige Joden die de verschrikkingen van Auschwitz overleefde. Op 26 januari 1995 was hij bij de herdenking van de sluiting van het vernietigingskamp. Toen en daar bad hij een gebed dat lijkt op de wraakpsalmen in het Oude Testament: 

O God van vergeving, vergeef niet hen die deze plaats maakten.

God van genade, wees niet genadig met hen die hier al die joodse kinderen vermoordden.(…)

Herinner U de nachtelijke optochten van kinderen, zoveel kinderen,

al die bange, al die mooie joodse kinderen.

Als we nu er één zouden zien, zou ons hart breken,

maar de harten van de moordenaars braken niet.

O God van medelijden, heb geen medelijden met hen die geen medelijden hadden met al deze kinderen. 

Dr. A.H. van Veluw schrijft hierover in De Waarheidsvriend van 20 september 2007: ‘Zou je dat ook niet mogen bidden bij het zien van die berg kinderschoenen in Auschwitz? Mag Israël, als noodkreet, zijn God om hulp roepen met woorden zoals we lezen in genoemde psalmen? Zo uiting geven aan dat wat je op je hart hebt, kan verlichten. Mede daarom staan deze woorden in de Bijbel. Bovendien: wie zijn nood uit naar God, hanteert op dat moment zelf niet de wapens.’ 

De laatste dingen

Daar komt bij dat de oudtestamentische gelovigen nog geen helder zicht hadden op het leven na dit leven. Als God de dingen wil rechtzetten, dan moet dat vooral in dit leven gebeuren. Vandaar ook de dringende bede in deze psalmen of God hier en nu oordelend wil ingrijpen. Juist voor wie gelooft in een God van liefde en recht kan het niet waar zijn dat het onrecht altijd wint. Omdat in het Nieuwe Testament het perspectief verschuift naar de totale vernieuwing van hemel en aarde waar alle kwaad uit weg is, zullen onze gebeden ook ‘verschuiven’ naar deze ‘laatste dingen’. 

Roep om gerechtigheid

Dat Jezus ons leert je vijanden lief te hebben en geen kwaad met kwaad te vergelden, sluit de roep om gerechtigheid niet uit. Tirannen zullen hun straf uiteindelijk niet ontlopen. Daders houden niet eeuwig een voorsprong op hun slachtoffers. God zal eenmaal rechtdoen (zie ook hoofdlijn 8). Het is niet verkeerd om daar in een ontwrichte wereld naar te verlangen. Daarom vind je in veel psalmen de verzuchting: hoelang nog, Heere? Zie bijvoorbeeld Psalm 13 en Psalm 89:47. Maar niet alleen in de psalmen vind je dit verlangen. Deze roep om gerechtigheid komt terug in Openbaring 6:10 als een gebed van de martelaren bij Gods troon: ‘Zij riepen met luide stem: Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?’

In plaats van hier een tegenstelling te zien tussen het Oude en Nieuwe Testament (zie ook hoofdlijn 5) is het beter om het gerechtvaardigde verlangen naar vergelding te zien als een aspect van het ‘totaalverhaal’ (zie hoofdlijn 3) dat uitloopt op een nieuwe hemel en aarde waar gerechtigheid woont (2 Petr.3:13). 

Gods soevereiniteit

Bij het afronden van deze artikelen maak ik tussendoor de liturgie voor een morgendienst. De tekst is Ezechiël 24:15-27. Een bespreking van dit bijbelgedeelte zou ook in deze serie artikelen passen. In de verzen 15-17a staat: ‘Het woord van de Heere kwam tot mij: Mensenkind, zie, Ik ga haar die de lust van uw ogen is, door een plotselinge slag wegnemen. Toch mag u geen rouw bedrijven, u mag niet huilen en geen traan laten. Kerm in stilte…’ Geen geweldstekst, maar wel een opdracht die past bij de vraag van deze artikelen.

We belijden Gods soevereiniteit, Zijn recht om over alles te beschikken. Maar Ezechiël 24 gaat daarin heel ver. Zo regelrecht lees je het zelden in de Bijbel. Zonder dat er enige misstap is bij Ezechiël, zegt God: Ik neem je vrouw weg. Maar Ik verbied je om te rouwen. Alleen privé mag je treuren, binnen de muren van je huis. Maar naar buiten toe gedraag je je alsof er niets gebeurd is. Gewoon je tulband om. Je schoenen aan. Je baard verzorgen. En het eten dat mensen je komen brengen als teken van meeleven, weigeren. Op die manier moet je voor je volksgenoten een teken zijn in Mijn dienst. En dan een vers verder: ‘Die ochtend sprak ik nog tegen het volk en ’s avonds stierf mijn vrouw…’

Verbijsterend. Is dat onze God – de Vader van onze Heere Jezus Christus? Wie is Hij toch? Een Heerser en geen Herder? Begrijpt u het nog?

We zullen volhouden dat God betrouwbaar is, geen tiran, geen aanstichter van genocide of iemand die willekeurig mensen doodt. De Vader van de Zoon is als de Zoon van de Vader. Barmhartig en genadig en vol goedheid. Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt de Heere zich over wie Hem vrezen. 

Waarom?

Maar Ezechiël dan? Ik weet het niet. Zou een beeldhouwer met zijn beeld mogen doen wat hij wil? Dan zeg je: ja. En als nu de Heere God die Beeldhouwer is en u Zijn beeld bent? Mag Hij met ons doen wat goed is in Zijn ogen? Durven wij ‘nee’ te zeggen? ‘Ja’, zeggen dan?

Het is goed om ook dit moeilijke bijbelgedeelte te lezen als een deel van het ‘totaalverhaal’: Gods heilswerk in de geschiedenis. De ruimte ontbreekt om dat nu uit te werken. Maar ook al was dat niet het geval, dan nog zouden alle vragen niet opgelost zijn. Wij zijn niet in staat om te weten waarom God de dingen doet zoals Hij ze doet. Die vragen zijn te groot voor ons. Uiteindelijk is de vraag een andere: mag God doen wat Hem behaagt? Ook als dat dwars tegen al onze gevoelens en verwachtingen ingaat?

Ik durf pas antwoord te geven dicht bij Hem, Die deze vraag al eerder beantwoordde toen Hij zei: niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede.

Heel Zijn leven was dienst aan de Vader. En ten slotte laat Zijn Vader Hem los en moet Hij roepen: Mijn God, mijn God, waarom verlaat U Mij? Een pijn die eindeloos dieper gaat dan Ezechiëls verlies van de lust van zijn ogen.

In het hart van het Evangelie staat een Man van smarten. Hij, Die de enige hoop is voor wie zich ook gepijnigd voelt. In het centrum staat ook de Opgestane, Die onze wonden en zonden gedragen en overwonnen heeft – maar die wonden zijn nog steeds zichtbaar als bij een Lam dat geslacht is. Hij kwam ons rauwe leven binnen. Ons leven met al die vragen en verbijstering. Ons leven van zonde en dood. In die werkelijkheid heeft Hij ons gezocht tot Hij ons vond.

Nog eens: mag de Heere met ons doen wat Hem behaagt? Zou ons ‘ja’ ooit gevaarlijk kunnen zijn bij zo’n God Die weet wat het is om mens te zijn, Die in Christus op Golgotha Zichzelf voor ons gegevens heeft tot in de dood, tot in de hel, maar Die leeft tot in eeuwigheid?

Zullen we het wagen om ‘ja’ te zeggen? Maar dan een ‘ja’ dichtbij Hem, Die met Zijn jawoord het onze draagt en over Wie een oud kerklied zingt:

 

O allerheiligst, onuitsprekelijk wonder:

De Rechter zelf gaat aan het recht ten onder.

O wreed geding; wie kan geheel doorgronden

de vloek der zonden.

 

Daar Ge U voor mij hebt in de dood gegeven,

hoe zou ik naar mijn eigen wil nog leven?

Zou ik aan U voor zulk een bitter lijden

mijn hart niet wijden?

W. Markus