Waar bent u naar op zoek?

Gebed en genezing

dr. A.A.A. Prosman
Door: dr. A.A.A. Prosman
11-05-2023

Zoveel terughoudendheid er doorgaans in de kerk is ten opzichte van gebedsgenezing, zo enthousiast zijn evangelische christenen erover. Hetzelfde geldt voor tongentaal en bevrijdingspastoraat. Over het praktiseren van de gaven van de Heilige Geest zijn protestanten het onderling lang niet eens. Pinksterchristenen en evangelischen hameren erop dat de gaven van de Geest niet verwaarloosd mogen worden. Door de kerk wordt erop gewezen dat we ervoor moeten oppassen kwetsbare mensen met lege handen naar huis te sturen, omdat na gebed en handoplegging lang niet altijd de vurig verlangde genezing ervaren wordt.

Slechts weinigen wisten een brug te slaan tussen de twee opvattingen. Wie dat wel kon, was dr. K.J. Kraan. Deze gereformeerde predikant schreef destijds een tweedelig werk met de titel Genezing en bevrijding (1983). Kraan was tijdens zijn predikantschap in Londen in contact gekomen met de anglicaanse dienst der genezing. Terug in Nederland gaf hij een impuls aan de bezinning binnen de kerken over dit onderwerp. De aanleiding om deze regels te schrijven is de promotie van huisarts Dick Kruijthoff op het onderwerp Genezing na gebed. In Trouw (29 april) las ik hierover een column van wetenschapshistorica Hieke Huistra.

Trouw

Als je ziek bent, helpt het dan om te bidden? Meestal niet — althans, niet als je van dat gebed genezing verwacht. Er zijn veel zieke mensen die bidden voor genezing, en bij de meesten van hen leidt dat niet tot verbetering van hun medische toestand. Maar soms verandert er wél iets na een gebed. Bij Janneke Vlot, bijvoorbeeld. Zij kon al zeventien jaar amper lopen toen ze in 2007 een gebedsgenezingsdienst bezocht waar ze op slag genas en opsprong uit haar rolstoel.

Haar huisarts, Dick Kruijthoff, kon zijn ogen nauwelijks geloven. Hij raakte geïntrigeerd en besloot onderzoek te doen naar gebedsgenezing. Afgelopen maandag, zestien jaar na Vlots plotselinge herstel, promoveerde hij op het proefschrift Genezing na gebed, aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.

Kruijthoff onderzocht 27 gevallen van patiënten die zelf vonden dat ze door gebed (deels) genezen waren. Hun kwalen liepen uiteen van MS tot dreigend lever-falen door hepatitis tot de ziekte van Crohn. Geen van de 27 genezingen bleek ‘onverklaard’, maar 11 waren wel ‘medisch opmerkelijk’. In de meeste van die 11 gevallen ging het om plotselinge snelle genezing in een situatie waarin medisch gezien hooguit geleidelijke verbetering mogelijk was geweest.

Voor de patiënten zelf was het duidelijk: God had hen genezen, in reactie op hun gebed. Maar met actief goddelijk ingrijpen kunnen ze niet zoveel, in de medische wetenschap. Zeker niet als dat ingrijpen bijna nooit gebeurt, en dan soms ineens wel. De wetenschap, medisch of anderszins, hecht veel waarde aan voorspelbaarheid en herhaalbaarheid. Maar gebedsgenezing blijkt allesbehalve voorspelbaar en herhaalbaar, laat Kruijthoff zien in zijn proefschrift. (…)

Met de gebruikelijke medische theorieën valt het niet te verklaren, en met de gebruikelijke medische methodes valt het niet te onderzoeken. Zoals een van de door Kruijthoff onderzochte patiënten tegen haar artsen zei: ‘Mijn lichaam past niet in jullie medische handboeken’.

Wat moet je met zo’n lichaam, als arts? De makkelijkste oplossing voor veel artsen: negeren of ontkennen. Dat gebeurde in ongeveer de helft van de opmerkelijke genezingen die Kruijthoff onderzocht. Artsen geloofden patiënten niet, trokken de genezing in twijfel, reageerden geïrriteerd of zelfs boos op het verhaal van de patiënt. Ze probeerden aan te tonen dat de patiënt helemaal niet genezen wás, bijvoorbeeld door te zwaaien met scans of labuitslagen die nog net zo afwijkend waren als vóór het herstel van de patiënt. (…) Maar patiënten zijn niet gek. Ze weten zelf wel hoeveel pijn ze hebben, hoe ver ze kunnen lopen, en hoe goed ze kunnen horen – en hoe dat veranderd is na een gebed. (…)

Kruijthoffs proefschrift laat duidelijk zien dat er langdurig zieke patiënten zijn die na gebed ineens geheel of grotendeels herstellen. Het zijn er niet veel, maar ze zijn er wel. Daar moet je iets mee, als arts. Je hoeft er niet meteen religieus van te worden, maar je moet de patiënt, en dus de genezing, wél serieus nemen. Vertrouwen op God kun je niet van iedere arts verlangen, maar vertrouwen in de patiënt zou vanzelfsprekend moeten zijn.

Nederlands Dagblad

Het aantal belijdeniscatechisanten neemt in snel tempo af. In ‘gereformeerdebondsgemeenten’ is de trend wat later gekomen dan elders, maar de laatste jaren is het ook in orthodoxe gemeenten duidelijk waarneembaar dat de aantallen van voorheen bij lange na niet meer bereikt worden. Je kan je zelfs afvragen of de traditionele belijdenisdienst aan het uitsterven is. Dat is toch om je grote zorgen over te maken? Dick Schinkelshoek schrijft hierover in het Nederlands Dagblad (30 april).

Belijdenis doen, waarom zou je? Het machtige protestantse ritueel van de openbare belijdenis van het geloof leidt een treurig bestaan. Jongeren zien het nut vaak niet, en dominees vragen zich af waarom ze hun kerkelijke jeugd ertoe zouden aanzetten. En dat is een geweldige gemiste kans.

Denemarken en Finland staan niet bekend als de meest gelovige landen. Toch legt meer dan de helft van de Deense en Finse 13-15-jarigen belijdenis af van het geloof. Ook bij onze oosterburen staat de ‘Konfirmation’ in hoog aanzien: zo’n 150.000 Duitse protestantse jongeren zeggen jaarlijks ja tegen God en een christelijk leven. Vergeleken daarbij leidt ‘belijdenis doen’ in Nederland een zieltogend bestaan. Natuurlijk, van die hoge aantallen in Scandinavië en Duitsland kun je historische oorzaken aanwijzen. Naar de kerk gaan de meesten van die jongeren vervolgens nauwelijks. Maar ze roepen wel de vraag op: moeten Nederlandse kerken niet toch wat meer aan de openbare geloofsbelijdenis gaan doen? (…)

Belijdenis doen heeft historisch gezien vier functies: je zegt niet alleen zelf ja ná het ja van je ouders, je krijgt ook toegang tot het heilig avondmaal, je sluit er de periode van kerkelijk onderwijs mee af (de catechese of catechisatie) en je wordt belijdend lid van je gemeente, met alle rechten en plichten. Zo kun je voor de kerkenraad worden gekozen of gevraagd. Het probleem is dat drie van deze vier redenen ernstig zijn verzwakt of verdwenen. Steeds meer protestantse kerken laten ook doopleden (leden van de kerk die nog geen belijdenis hebben gedaan, zoals kinderen) toe tot het avondmaal. Ook zijn er weinig gemeenten meer waar belijdende leden meer rechten hebben dan doopleden. Wie in de Protestantse Kerk als dooplid tot de kerkenraad toetreedt, krijgt in de bevestigingsdienst een extra vraag – en heeft dan automatisch belijdenis gedaan. Ook is belijdenis doen allang niet meer de logische afsluiting van jaren catechese. Het is een keuzemoment geworden, waar je persoonlijk ‘aan toe’ moet zijn.

Enerzijds is daardoor het belang van belijdenis doen sterk afgenomen, anderzijds is het gevoelsmatige gewicht ervan flink gegroeid: je moet een zeer overtuigde gelovige zijn om die stap te zetten. Geen wonder dat eigenlijk alle kerken in de gereformeerde traditie, uitgezonderd de bevindelijk-gereformeerden, steeds minder belijdenissen zien. De Protestantse Kerk lijkt de aantallen helemaal niet meer bij te houden. En dat is toch zonde. Hunkeren moderne gelovigen immers niet naar concrete en persoonlijke rituelen om hun geloof te uiten? Niet voor niets kiezen veel van oorsprong gereformeerden voor een geloofsdoop in een evangelische gemeente.

Van de honderdduizenden belijdeniscatechisanten in Duitsland en Scandinavië kan een rechtgeaarde calvinist van alles vinden: hoe diep zit hun geloof? Aan de andere kant zien veel jongeren daar een kerk van binnen, en de belijdenisdiensten die er deze weken weer plaatsvinden, krijgen steevast aandacht in de plaatselijke media. Kerken kunnen tal van missionaire activiteiten bedenken, maar een dienst waarin jonge mensen uitspreken dat ze een christelijk leven willen leiden, is een moeilijk te overschatten statement.

dr. A.A.A. Prosman
dr. A.A.A. Prosman