Waar bent u naar op zoek?

Augustinus over de menswording van de Zoon

09-12-2013

Augustinus' uitleg van de betekenis van de menswording van Jezus is bijzonder lezenswaardig in de adventstijd. Een fragment uit ‘De strijd van een christen'.

‘Misschien zijn we als gevolg van de ziekten die onze ziel door haar liefde voor de wereld heeft opgelopen, op dit moment niet in staat om te proeven hoe zoet de Heere smaakt.

Laten we dan in ieder geval geloven in het goddelijk gezag dat de Heere in de Heilige Schrift tot uitdrukking heeft willen brengen omtrent Zijn Zoon. ‘Als mens,’ zegt de apostel, ‘is Hij voortgekomen uit het nageslacht van David.’ ‘Alles is door Hem gemaakt,’ staat er geschreven in het Evangelie, ‘en zonder Hem is niets gemaakt.’
Hij heeft Zich onze zwakheid aangetrokken, een zwakheid overigens die we aan onze eigen wil te wijten hebben, niet aan Zijn werk. […] De Zoon van God is dus zo goed geweest om onze zwakheid op zich te nemen. Het Woord is mens geworden en heeft onder ons gewoond. Niet omdat Zijn eeuwigheid een verandering heeft ondergaan, maar omdat het Zichzelf aan onze veranderlijke, menselijke ogen heeft laten zien als een veranderlijk schepsel: het schepsel dat het in Zijn onveranderlijke majesteit op Zich heeft genomen.’

‘Er zijn natuurlijk wel dwazen die zich afvragen: ‘De Wijsheid van God, de Zoon van God heeft de mens op Zich genomen, is uit een vrouw geboren en heeft alles ondergaan wat de zondaars Hem aandeden… Had Hij de mensen niet op een andere manier kunnen bevrijden?’

Mijn antwoord aan hen luidt: jazeker, dat had Hij heel goed gekund. Maar had Hij het op een andere manier gedaan, dan zou u daar in uw dwaasheid evengoed negatief op hebben gereageerd. Want als Hij niet voor de ogen van de zondaars zichtbaar was geworden, zouden die Zijn eeuwige licht, dat slechts voor de ogen van het innerlijk te zien is, met hun bezoedelde geest nooit hebben kunnen zien. Maar Hij is zo goed geweest om voor ons zichtbaar te worden, ons tot nadenken te stemmen en ons op het onzichtbare voor te bereiden. De hebzuchtigen onder ons hadden natuurlijk liever gezien dat Hij een lichaam van puur goud had gehad. (…)’