Zijn er twee Graaflanden?
Altijd is mijn leermeester Graafland in de buurt. Zijn portret staat op mijn studeerkamer. Dat betekent meer dan een herinnering. Ik ervaar zijn foto als een spiegel die hij de gereformeerde traditie voorhoudt en ook mij, schrijft dr. W. Verboom.
De gereformeerde traditie wilde en wil een vroomheidsbeweging zijn, doorademd van de Schrift. Was zij en is zij dat werkelijk? Kan het geloof als de relatie met Christus in haar zuurstof vinden en erin ademen? Of schort er iets aan, zodat het geloof in ademnood komt?
Over deze dingen denk ik (opnieuw) na nu ik, na tien jaar geleden afscheid van hem te hebben genomen, Graaflands erfenis aftast. Zoals zijn foto voor me staat, zo komt zijn levenswerk me weer voor de geest. Een theoloog, scherp en scherpzinnig, die zijn mannetje stond, als het moest onverzettelijk. Maar tegelijk een prediker van de gulheid van Gods genade. Medebedelaar. Met de kleur en geur van het piëtisme. Dat laatste had hij van zijn moeder.
Graaflands dissertatie biedt het verslag van een onderzoek naar de theologie van Calvijn, die hij ziet als de vader van het gereformeerd protestantisme. Hij ontdekt bij hem de zekerheid van het geloof. De in zichzelf wankele gelovige vindt houvast in de vastheid van Gods beloften. Graafland voelt de grond van het verbond.
Maar zo is het niet in de latere traditie, die in Calvijns sporen wilde gaan. Er treedt versmalling op, verinnerlijking, verstarring. De leer van de dubbele predestinatie doet het geloof stollen. In plaats van de zekerheid van Gods beloften treedt de onzekerheid van een geestelijk ‘op en neer’ van de ervaringen van de mens. Hand in hand met het scholastieke systeem, de abstractie en de ‘platonische sluier’. Deze ontwikkelingen snoeren het gezonde leven van Gods beloften, de trouw en de genade van God af.
De gevolgen zijn ernaar. Vergelijk de volgende zinsnede: ‘Als ds. F. Mallan zegt dat Christus geen druppel bloed voor de verworpenen heeft vergoten, dan trekt hij de lijn van onze orthodoxe vaderen integraal door.’ (Om gereformeerd te blijven, p.18)
Ik denk dat het een grote schok voor Graafland is geweest dat hij ontdekte dat ook Calvijn van de dubbele predestinatie uitging. Dat heeft Graafland verwond. Na deze zo pijnlijke ontdekking is hij – existentieel theoloog als hij was – moedig gaan zoeken naar vernieuwing van de traditie, van binnenuit. Hij merkt dat in het gesloten systeem van een gereformeerde orthodoxie de aansluiting met de concrete werkelijkheid ontbreekt. In plaats van dat de gereformeerde traditie een brug vormt tussen de Schrift en de werkelijkheid, dreigt ze een blokkade te worden, zowel naar de Schrift als naar het gewone leven van elke dag.