Het ambt, een lust of last?
Een kerkrentmeester ziet de kosten wel stijgen, maar de inkomsten niet. Een ouderling voelt zich niet welkom op huisbezoek. En bij de dominee wil het schrijven van de preek maar niet vlotten. Het ambt is vaak een last, schrijft ds. C. van Duijn.
Het gebeurde enkele jaren geleden. Terwijl de afkondigingen werden gedaan, zat ik als voorganger naast de ouderling van dienst in de kerkenraadsbank. Terwijl de afkondiger bezig was, stootte deze ouderling mij aan en vroeg mij: ‘Heb je er zin in?’ In een reflex antwoordde ik: ‘Ja!’
Dat woordje ‘ja’ had ik al eerder uitgesproken. Bij mijn bevestiging in het ambt: ‘Ja ik, van ganser harte’. Wie dat ‘er zin in hebben’ iets te speels in de oren klinkt: Psalm 108 (berijmd) formuleert het iets anders maar bedoelt ondertussen hetzelfde. Mijn hart, o Hemelmajesteit, is tot Uw dienst en lof bereid. Stel nu dat ik op de vraag of ik er zin in had, geantwoord zou hebben: ‘Eerlijk gezegd, niet zo.’ Of nog korter: ‘Nee’.
Als mensen mij vragen of ik altijd gemotiveerd ben om te preken antwoord ik: zodra ik nog een preek móét maken en nog een preek móét houden, stop ik. Ik bedoel daarmee het volgende. Als het goed is, heb je bij de voorbereiding van de preek in de Schrift iets gevonden dat jou geraakt heeft en dat je vervolgens graag wilt delen met de gemeente. Op deze manier is de vraag of het ambt een lust of last is, snel beantwoord: een lust, overduidelijk!
Ondertussen komt de vraag of het ambt een lust of last is niet uit de lucht vallen. Want het trapje naar de preekstoel is soms wel erg hoog. Voordat je als predikant de preek gaat ‘schrijven’, zit je vaak lang naar een leeg scherm te staren. En als je bezig bent: de cursor knippert, maar blijft maar op dezelfde positie staan. Je neemt op zaterdag je preek nog een keer door en de gedachte bekruipt je: moet ik met deze preek de preekstoel op?
Dit zijn allemaal bezwaren van binnenuit. Maar ook van buitenaf komt het nodige op je af. Dat geldt iedere ambtsdrager, en niet alleen die ene dominee die voorgaat. In het Nieuwe Testament wordt de gemeente het huis van God genoemd. Als ambtsdrager mag je in dat huis dienen. Maar ondertussen wordt aan dat huis flink geschud. Soms, bij wijze van spreken, zelfs letterlijk.
Lees de volledige tekst in De Waarheidsvriend van 27 november 2015.