Waar bent u naar op zoek?

blog

Bidden voor predikanten die het niet uit hun mouw schudden

23-03-2017

Bid vooral en in het bijzonder voor de minder begaafde predikanten.’ Wat doe je als je deze zin in een boek over het gebed tegenkomt? En, wat vind ik van dit advies?

Voor de vernieuwing en de bloei van de Lutherse Kerk in Noorwegen is Ole Kristian Hallesby (1879-1961) van grote betekenis geweest. De hoogleraar uit Oslo heeft erop gewezen dat het gebed in Gods Koninkrijk het belangrijkste werk is. De drijfveer om zielen van mensen te behouden is de drijvende gedachte achter veel christelijk werk. Wie getrokken is uit de macht van de duisternis en de Heere liefgekregen heeft, kent het verlangen dat ook zijn naaste – dichtbij en verder weg – overgezet wordt in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde.

Hoe zou dit kunnen zonder het gebed om de Heilige Geest? Als de prediking van het Evangelie het geschonken middel is om mensen het zicht op de Zaligmaker te geven, dan betekent dit dat gebed voor de dienaar van het Woord van groot belang is. Dat ontdekte die dominee toen de telefoon overging, aan het einde van een vrijdag waarop tijdens de preekvoorbereiding de Schrift voor hem maar niet openging. ‘Dominee, altijd ben ik op vrijdag voor u in gebed, maar vandaag was ik zó ziek dat ik geen gedachte kon formuleren.’ Niet door kracht of door geweld zal het Koninkrijk uitgebreid worden, wel op de knieën.

Mobiliteit

Focus op de predikant is binnen de Protestantse Kerk actueel. De synode zal zich volgende maand uitspreken over het rapport van de werkgroep Mobiliteit. De situatie in de kerk als geheel maakt het nodig dat er nagedacht wordt over werkgelegenheid voor dominees, over samenwerken in teamverband, over een flexibele inzet. En waar de ontkerkelijking voortgaat – in de ene regio van Nederland sneller dan in de andere regio – is gezamenlijke bezinning en beleid nodig. Het domineesambt is niet zo geestelijk dat de praktische of organisatorische kant ervan geen zorgvuldige aandacht verdienen, gerelateerd aan de context van onze tijd.

En toch, het geestelijke van het werk van de dienaar van het Woord heeft de boventoon. Noties als roeping, volharding, zelfverloochening, getrouwheid blijven de kern én de beoefening ervan zou moeten zorgen dat elke predikant dienstbaar kan blijven.

Dwaasheid van de prediking

Om die reden is het goed over het eigene van het predikantswerk te blijven spreken. Het is reëel om te erkennen dat dit voor mensen die overdag in het bedrijfsleven de gestelde doelen moeten realiseren, lastig kan zijn. Het is reëel om te zien dat dit voor gemeenteleden die in een cultuur van maakbaarheid ademen, evenzeer lastig kan zijn.

Immers, het is de wijsheid van God (1 Kor. 1:21) dat het ‘Hem behaagd heeft door de dwaasheid van de prediking zalig te maken hen die geloven’. Niet de meest welsprekende retors zijn uitgekozen om elke zondag in een goed klinkend betoog het Evangelie te ontvouwen. De schat van het Evangelie wordt toevertrouwd aan in zichzelf zwakke mensen, ‘een aarden vat’, dat snel stukvallen kan.

 Geroepen dienaar

Onder de kritische reacties die we als redactie van De Waarheidsvriend weleens krijgen, is de opmerking ‘dat jullie altijd de dominees de hand boven het hoofd houden’. Ik heb hier al eerder serieus over nagedacht en ben me bewust dat het beklemtonen van het geestelijke karakter van het domineesambt tot een dergelijke reactie aanleiding geven kan. Van het feit dat de predikant een geroepen dienaar is, doen we niets af.

Tegelijk is er geen reden hem ‘de hand boven het hoofd te houden’. Elke dienaar van het Woord is gehouden aan de vereisten die Paulus aan dit geestelijke karakter van het ambt verbindt: onberispelijk zijn, beheerst en bezonnen, eerbaar en gastvrij, bekwaam om te onderwijzen. Hij moet geld niet belangrijk vinden en als hij verwaand wordt, kan hij zomaar onder het oordeel van de duivel vallen. In opspraak moet hij evenmin komen. Als Paulus hierover met Timotheüs in gesprek is, mogen wij hierover – in een sfeer van veiligheid en vertrouwen die bij de gemeente van Christus past – ook spreken, tot opbouw van de gemeente. Voor het hoge werk van de Evangeliebediening heeft immers niet iedereen precies de juiste natuurlijke gaven.

Nauwgezette voorbereiding

Dienaar van God word je vanwege de wil van Hem. ‘Onze bekwaamheid is uit God’, zegt Paulus daarom tegen de gemeente van Korinthe, om welke reden hij ‘de moed niet verliest’. In dat spanningsveld tussen roeping, concrete gaven, de opdracht om voor te gaan in een dienende houding, te vermanen waar nodig, jezelf te verloochenen ter wille van de boodschap en ook ‘het Woord van de waarheid recht te snijden’ (2 Tim.2:15) staat in 2017 elke dominee. Dit spanningsveld wordt versterkt door de tijd waarin we leven. Onze maatschappij is voor elke werknemer veeleisend, zodat het begrijpelijk is dat een gemeentelid verlangt dat de predikant zich voor de zondag nauwgezet voorbereidt en zich inzet om het hart van de hoorder te raken. En, niet alleen de gemeente verlangt dit, belangrijker is dat God dit vraagt. De evangeliën spreken over ‘goede en getrouwe’ dienstknechten.

Verwaand of moedeloos

Tegen deze achtergrond begrijpen we dat Hallesby in zijn boek Het gebed schrijft dat ‘een deel van ons gebedsleven gewijd moet zijn aan onze voorgangers’. Immers, zij dragen een zware verantwoordelijkheid. De Noorse lutheraan spreekt over moed die nodig is om als predikant je niet te schikken naar de wensen van de meerderheid.

Behalve dat het zwaar is te komen tot ‘een goede bediening van het Woord’ wordt een dominee in ‘twee richtingen verzocht’: of verwaand, of moedeloos te worden, afhankelijk hoe goed of slecht hij in zijn arbeid slaagt.

Niet overbodig

In dit verband lees ik bij Hallesby de woorden: ‘Bid in het bijzonder voor de minder begaafde predikanten, opdat ze zich niet overbodig mogen voelen.’ En wát moeten we dan bidden? ‘Bid om Gods kracht over hen. U zult dan ondervinden dat ze een frisse boodschap van de hemel hebben te brengen, hoewel ze niet rijk begaafd zijn en geen bijzonder opvallende wijze hebben om hun boodschap in te kleden.’

We leren uit deze woorden dat er verscheidenheid van gaven is. Is dat erg? Nee, het enige wat erg is, is het missen van de liefde, tot God en tot je naaste, waardoor je jaloers bent, of verbitterd, of je niet verheugt in de waarheid. Zou dit een criterium mogen zijn voor de kerkenraad van een vacante gemeente, op zoek naar een herder en leraar: ‘Horen we de liefde tot zijn Meester en merken we de bewogenheid met Zijn gemeente?’ Zou de Heere niet anders naar Zijn dienstknechten kijken dan wij veelal doen?

Ontwikkelen

Minder begaafde predikanten, mensen die iets minder vlot communiceren, iets minder begaafd spreken – overbodig mogen ze zich alleen voelen als ze met hun talent niet woekeren, zich niet totaal inzetten voor de dienst van het Evangelie. Mattheüs 25 spreekt ook over onnutte slaven, slechte en luie dienstknechten. Die kwalificaties staan echter geheel los van gaven.

En, gelukkig zijn gaven te ontwikkelen, al vraagt dit kwetsbaarheid. Ook in de kerk moeten we die weg gaan, kan een wijze kerkenraad of een ervaren collega veel betekenen. Ondertussen mogen gemeenteleden – die via internet wekelijks Tim Keller in Amerika of met gaven gezegende voorgangers kunnen beluisteren – beseffen dat de liefde het criterium blijft, zonder welke de best gekozen woorden niet meer zijn dan klinkend koper.

Overigens, op zondagmorgen véél gaven hebben, dat kan evenzeer zwaar zijn. Wat moet je immers als je weet dat de mensen voor jou komen, elke week weer hoge verwachtingen hebben. Al komen deze situaties minder voor, ze zijn er wel degelijk. De Heere ziet ook dit domineeshart aan en zegt tegen hem én zijn gemeenteleden: ‘Ik ben de HEERE – dat is Mijn Naam; Mijn eer zal Ik aan geen ander geven.’ (Jes.42)

Volhouden

Houd ik het vol? Houd ik het vol tot het einde van de ambtelijke dienst? Meer dan voorheen klinkt deze vraag in een pastorie. Altijd al heeft dit huis de bijzondere aandacht van de duivel. Daar moeten we ons van bewust zijn. Gods tegenstander is zowel blij met hoogmoed als met moedeloosheid. Daarom is de vraag actueel: ‘Wie bidt er mét de dominee?’ Als dat de taak van de nieuwe classispredikant wordt, doet deze belangrijk werk, maar is een vierjaarlijks bezoek te weinig. En, ‘wie bidt er vóór de dominee?’ Zou een biddende gemeente de sleutel zijn tot het dragen van vruchten voor God?

Goed is het om in deze lijdenstijd Jezus’ woorden uit Johannes 13 in ons hart toe te laten: ‘Want Ik, de Heere en de Meester, heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook u zult doen zoals Ik voor u heb gedaan.’ Daarom: ‘totdat Christus gestalte in u krijgt’ (Gal.4), bij de voorganger, bij allen die hem horen.

P.J. Vergunst