Het is een van de grondbeginselen van het christelijk geloof: ‘de volharding van de heiligen’. Wat wordt daarmee bedoeld? Niet dat gelovigen stoer zullen volhouden. Het gaat erom dat God trouw blijft aan Zijn kinderen. Dat Hij niet loslaat wat Zijn hand begon.
Toch is dat in de Bijbel op geen enkele manier een reden om achterover te leunen. In onder meer de Hebreeënbrief worden we met klem aangespoord tot volharding. Verrassend is dat in dat bijbelboek ‘volharding’ verbonden is met ‘vrijmoedigheid’. Kernachtig klinkt het in 10:35-36: ‘Werp uw vrijmoedigheid niet weg (…), want u hebt volharding nodig.’
Ontvangen
Het woord vrijmoedigheid heeft in ons taalgebruik iets in zich van ‘wel of niet vrijmoedigheid ervaren’. Je hoort het zeggen bij iemand die verkozen is tot het ambt: hij heeft wel of geen vrijmoedigheid om het aan te nemen. Je hoort het ook als het gaat om de viering van het heilig avondmaal: iemand ervaart wel of geen vrijmoedigheid om deel te nemen.
In de Bijbel is de betekenis van het woord vrijmoedigheid echter fundamenteel anders. De Hebreeënschrijver roept zijn lezers op om met vrijmoedigheid te naderen tot de troon van de genade (4:16). Dat naderen met vrijmoedigheid is niet iets van: ‘als je vrijmoedigheid ervaart’, nee: je hebt die vrijmoedigheid ontvangen, het is je verleend; en daarom heb je reden om toe te gaan. Het is als met een toegangsbewijs dat je het recht geeft om ergens binnengelaten te worden. Zo wordt ons op kosten van het bloed van Christus in de prediking van het Evangelie ‘het recht van toegang’ verleend om te komen tot de troon van Gods genade. De Hebreeënschrijver belijdt met en voor zijn lezers hoezeer wij ‘vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom, door het bloed van Jezus (10:19), vanwege de Hogepriester, Die in de hemel bidt en pleit voor allen die door Hem tot God gaan (7:25, 9:24). De bedoelde vrijmoedigheid is het toegangsrecht, de toestemming om te spreken tot God en om door Jezus, de biddende Hogepriester, te komen tot de troon van Gods genade.
Het gevaar is levensgroot dat leden van Gods gemeente de door God verleende vrijmoedigheid verachten. Dat gebeurt wanneer het toegaan, het naderen tot God door Christus, geen dagelijkse realiteit is. Juist daarvoor waarschuwt de Hebreeënschrijver met klem. Wie volhardt in het níet toegaan, geeft blijk van minachting van het bloed van Christus en vertrapt daarmee de Zoon van God (10:29). Door gemakzucht en (vrome) dodelijke gerustheid kun je verloren gaan. Werp uw vrijmoedigheid niet weg, want u hebt volharding nodig.
Waarachtig hart
Volharding komt tot uiting in aanhoudend verbonden zijn aan Christus, aan de troon van Gods genade. Volharden betekent gelovig gebruik maken van de door God verleende vrijmoedigheid. De belijdenis dat wij vrijmoedigheid ontvangen hebben (10:19) en het zicht op de Hogepriester in de hemel in Wie die vrijmoedigheid geborgd is (10:20-21), spoort aan om te naderen ‘met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof’ (10:22). Volharding wordt beoefend in het blijven naderen.
Het naderen mag en moet gebeuren ‘in volle zekerheid van het geloof’. De uitdrukking zou verkeerd opgevat kunnen worden, alsof het gaat om de zekerheid van ons subjectieve geloven (‘ik weet zeker dat ik echt geloof’). Zo is het hier echter niet bedoeld. Het gaat om de zekerheid die ligt in het vóórwerp van het geloof; het gaat om Hem, in Wie je gelooft. Niemand minder dan Jezus Christus, Die als Hogepriester zit aan Gods rechterhand en de toegang openhoudt, is Degene in Wie zekerheid ligt. Een broeder uit een van de gemeenten die ik als predikant heb mogen dienen, vertrouwde het mij toe, kort voor zijn sterven. Hij zei: ‘Het is goed, dominee!’ Ik vroeg hem: ‘Hoe weet u dat zo zeker?’ Zijn antwoord luidde: ‘Omdat Christus voor mij tussentreedt.’ Dat is de volle zekerheid van het geloof: zeker zijn van Hém.
Het naderen mag en moet ook gebeuren ‘met een waarachtig hart’. Niet dubbelhartig. Niet door wel te bidden om Gods zegen en genade, maar tegelijk de zonde aan de hand te houden of gemakzuchtig in het leven te staan. Met een waarachtig hart, dat wil zeggen: oprecht, eerlijk voor God. Zó naderen.
Gods wil
Volharden heeft alles te maken met het volbrengen van de wil van God (10:36). Als het daarover gaat, wijst de Hebreeënschrijver allereerst terug naar Christus, Die de wil van God volkomen heeft gedaan (10:7, vgl. Ps.40). De oproep om de wil van God te volbrengen is dan ook allereerst een oproep om verbonden te zijn aan Christus, Die plaatsvervangend Gods wil volbracht. Vanuit de geloofsverbondenheid met Hem wordt het volharden heel concreet.
Het is allereerst de belijdenis van de hoop vasthouden (10:23). Gelovig staan en blijven staan op het Woord, op de beloften van God. Hoe het ook kan tegenlopen, toch op Gods goedheid blijven hopen. Want Hij, Die het beloofd heeft, is getrouw. Het is vervolgens ook op elkaar letten door elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken (10:24). Binnen de gemeente elkaar durven aansporen, maar ook: je láten aansporen. Het derde dat hoort bij volhardend Gods wil volbrengen is het niet nalaten van de onderlinge bijeenkomsten (10:25). De beoefening van de onderlinge gemeenschap, juist in tijden van crisis, is van groot belang om persoonlijk en samen te kunnen volharden in de strijd van het geloof.
De grote dag
Veelzeggend is dat de concrete aansporingen om te volharden verbonden worden met het naderbij komen van ‘de grote dag’ (10:25). Blijkbaar staat er werkelijk iets op het spel. Dat maakt de ernst van het leven hier en nu uit. De naderende komst van Christus dringt temeer om volhardend te leven bij de in het Evangelie geschonken vrijmoedigheid. Wie buiten Christus de eindstreep aandoet, zal gewaarworden dat het ‘vreselijk is om te vallen in de handen van de levende God’ (10:31).
Volharding heeft in het geheel van de Schriften altijd iets van ‘het uithouden onder moeilijke omstandigheden’. En dat heeft weer alles te maken met de bijbelse hoop. Volhardend leven is leven in verwachting. Volharding heb je nodig als je onderweg bent naar je uiteindelijke bestemming. De vreugde van datgene wat verwacht wordt, vormt een extra aansporing om volhardend voort te gaan.
Verwachte beloning
Volharding is in het christenleven geen plusje dat ook wel gemist kan worden. Hoewel tot onze troost beleden mag worden dat onze volharding ten diepste vastligt en gegarandeerd is in de volhardende voorbede van Christus, doet dat niets af aan de klemmende verantwoordelijkheid die vanuit het Woord afkomt op allen die onder de bediening van het Evangelie leven. De uitkomst van het christenleven staat of valt met de beoefende volharding. De Hebreeënschrijver verbindt de noodzaak van volharding met het al dan niet verkrijgen van de vervulling van de belofte (10:36). Het wordt zelfs een beloning genoemd. Deze beloning is er niet omdat wíj beloond zouden moeten worden, maar wel omdat het werk van Christus vruchtdraagt; niet omdat een mens iets verdient, maar wel omdat God ons genadig bedient. De beloning is het gevolg van Gods werk in ons.
Wat is de inhoud van de beloning die mag worden verwacht? Het is ‘de vervulling van de belofte’. Bedoeld wordt datgene wat beloofd is; wat in de belofte is vervat. In de verkondiging van het Evangelie wordt de belofte zelf ontvangen. Het ‘beloofde’ is wat nog uitstaat en wat biddend wordt verwacht.
Leven door het geloof
In de aanvechting die in de gelovige huist wanneer hij hier op aarde de gebrokenheid ondervindt, en als er zo weinig zichtbaar is van de vervulling van Gods belofte, komt het aan op volhardend verwachten. Als de stem van de psalmdichter ‘Zouden Gods beloftenissen verder haar vervulling missen?’ (Ps.77:5 ber.) in ons hart voelbaar is, klinkt de roep vanuit het Hebreeënboek: ‘U hebt volharding nodig, opdat u (…) de vervulling van de belofte zult verkrijgen.’ (10:36)
Die volharding komt tot uiting in een leven uit het geloof. Juist dat krijgt in de Hebreeënbrief het volle gewicht. Met een citaat uit onder meer het bijbelboek Habakuk (10:38; wie heeft meer geworsteld met het raadsel van de geschiedenis dan hij?) voert de Hebreeënschrijver een scala aan geloofsgetuigen op vanuit het Oude Testament (11:1-39). Zij zijn in het geloof gestorven. Ze hebben de vervulling van de belofte hier op aarde niet verkregen, maar hebben die vanuit de verte gezien en geloofd en begroet (11:13).
Leven door het geloof is leven vanuit een geschonken vrijmoedigheid die verdiend is op Golgotha en die geborgd is in de levende Christus. Leven door het geloof is een leven waarin volharding wordt beoefend en de vervulling van Gods belofte hoopvol wordt verwacht. Zo belijden wij de volharding van de heiligen. Zo komt de pelgrim eeuwig thuis. Want God laat het werk van Zijn handen niet los.
Geïnteresseerd in meer lezenswaardige artikelen? Neem een jaarabonnement (€ 49,00). Als welkomstgeschenk ontvangt u De Waarheidsvriend twee maanden gratis. Of maak gebruik van onze actie en lees De Waarheidsvriend vier maanden voor € 10,-!